wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.P. Vroegindeweij, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Vroegindeweij voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2010
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Algemene wet bestuursrecht
artikel 3:16 - rechtspraak
artikel 3:16 - rechtspraak
Datum uitspraak: 29-03-2010
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 1 december 2009 heeft het college het uitwerkingsplan "Keenenburg III" vastgesteld.
Uitspraak Datum uitspraak: 29 maart 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: Initiatiefgroep verontruste bewoners nieuw gemeentehuis, gevestigd te Schipluiden, gemeente Midden-Delfland, verzoekster, en het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 1 december 2009 heeft het college het uitwerkingsplan "Keenenburg III" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de Initiatiefgroep bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2010, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft de Initiatiefgroep de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 maart 2010, waar de Initiatiefgroep, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en [gemachtigde C], en het college, vertegenwoordigd door mr. W.J. Bosma, advocaat te Den Haag, en P. van Hofwegen en G.H.M. Winkelhorst, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. |
2. Overwegingen 2.1. Het college betoogt dat het verzoek dient te worden afgewezen nu het beroep van de Initiatiefgroep niet-ontvankelijk is omdat zij geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang heeft. In dit verband wijst het college er op dat de Initiatiefgroep geen rechtspersoonlijkheid heeft. 2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Uit artikel 1:2, derde lid, van de Awb volgt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. 2.1.2. Vast staat dat de Initiatiefgroep geen bij notariële akte opgerichte rechtspersoon is en niet over statuten beschikt. De Initiatiefgroep kan naar het oordeel van de voorzitter evenmin worden aangemerkt als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, ook wel informele vereniging genoemd, in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek. Daartoe neemt de voorzitter in aanmerking dat blijkens de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting de Initiatiefgroep niet beschikt over een ledenadministratie en geen contributie heft. De Initiatiefgroep voldoet derhalve niet aan de in de uitspraak van 12 maart 2008, zaak nr. 200704378/1, genoemde cumulatieve vereisten waaraan moet zijn voldaan om te concluderen dat sprake is van een informele vereniging. 2.1.3. Gelet hierop verwacht de voorzitter dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de Initiatiefgroep niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt en dat voor haar ingevolge artikel 8.2, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening, niet de mogelijkheid open stond beroep in te stellen tegen het besluit van 1 december 2009. 2.2. Voor zover het beroep geacht moet worden mede te zijn ingesteld door de individuele opstellers hiervan; [opsteller], [gemachtigde A], [gemachtigde B] en [gemachtigde C], overweegt de voorzitter als volgt. 2.3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij het college. De zienswijze van de Initiatiefgroep is niet ingediend door [gemachtigde B] en [gemachtigde B] heeft evenmin een eigen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij het college. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Gelet hierop verwacht de voorzitter dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het beroep voor zover ingesteld door [gemachtigde B] niet-ontvankelijk is. 2.3.1. [gemachtigde A] en [gemachtigde C] wonen in Maasland en Den Hoorn en derhalve op zeer grote afstand van de gronden van het onderhavige uitwerkingsplan dat betrekking heeft Schipluiden. [opsteller] woont in Schipluiden op een afstand van ongeveer 350 meter van het plangebied. Vanwege deze afstanden en het feit dat de woning van [opsteller] midden in een woonwijk ligt, hebben [gemachtigde A], [gemachtigde C] en [opsteller] geen zicht op het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op de door hen bestreden plandelen mogelijk worden gemaakt, is deze afstand naar het oordeel van de voorzitter te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts hebben [gemachtigde A], [gemachtigde C] en [opsteller] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende. Evenmin is het feit dat hun kinderen van en naar school over een ontsluitingsweg van het plangebied fietsen - op welke weg volgens hen als gevolg van de realisering van een brandweeruitrukpost in het plangebied verkeersonveilige situaties zullen ontstaan - daarvoor voldoende. Gelet hierop verwacht de voorzitter dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gemachtigde A], [gemachtigde C] en [opsteller] geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, geen beroep kunnen instellen. 2.4. Gelet op het vorenstaande verwacht de voorzitter dat het beroep in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard. In verband hiermee komt het verzoek om een voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. |
3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. |
w.g. Hoekstra w.g. Vroegindeweij voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2010
-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.
Uwwet.nl
Uwwet.nl