Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM9685, Raad van State , 200909540/1/H3

Datum uitspraak: 30-06-2010
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 17 september 2008 heeft het CBR bepaald dat [wederpartij] niet aan de eisen van geschiktheid voldoet en zijn rijbewijs met ingang van 24 september 2008 ongeldig verklaard voor alle categorieën.





Uitspraak

200909540/1/H3.
Datum uitspraak: 30 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR), appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 november 2009 in zaak nr. 09/1871 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats]

en

het CBR.





1. Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2008 heeft het CBR bepaald dat [wederpartij] niet aan de eisen van geschiktheid voldoet en zijn rijbewijs met ingang van 24 september 2008 ongeldig verklaard voor alle categorieën.

Bij besluit van 3 februari 2009 heeft het CBR het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 februari 2009 vernietigd en het CBR opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het CBR bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2009, hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 30 december 2009 heeft het CBR opnieuw beslissend het bezwaar van [wederpartij] ongegrond verklaard.

[wederpartij] heeft een reactie op dit besluit ingediend.

Het CBR heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2010, waar het CBR, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen, werkzaam bij het CBR, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. L.P. Kabel, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.





2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Ingevolge artikel 3:9 dient het bestuursorgaan, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.


Ingevolge artikel 130, eerste lid, eerste volzin, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994) doen, indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.

Ingevolge artikel 131, eerste lid, eerste volzin, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.

Ingevolge artikel 134, eerste lid, stelt het CBR zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene.

Ingevolge het tweede lid besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.

Ingevolge het derde lid, eerste volzin, deelt het CBR, indien zij voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen.

Ingevolge artikel 12, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid van 18 mei 2000 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, als bedoeld in artikel 134, derde lid, van de WVW 1994, indien de uitslag van het onderzoek, onderscheidenlijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen voldoet.

Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 van 18 mei 2000 (hierna: de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.

In paragraaf 8.8 van de bijlage staat vermeld dat voor de beoordeling of sprake is van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.

Ingevolge artikel 7:464, tweede lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) wordt, indien het handelingen betreft als omschreven in artikel 7:446, vierde lid, de persoon op wie het onderzoek betrekking heeft in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen. Indien die wens is geuit en de handelingen niet worden verricht in verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding of burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waartoe de betrokkene reeds is toegelaten, wordt bedoelde persoon tevens in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij van de uitslag en de gevolgtrekking als eerste kennis wenst te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan.

2.2. Na een mededeling in de zin van artikel 130, eerste lid, van de WVW 1994 heeft het CBR [wederpartij] verplicht zich te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid als bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de WVW 1994. Dit onderzoek is verricht door M.M. Tóth, psychiater. Op verzoek van [wederpartij] heeft een tweede onderzoek plaatsgevonden, uitgevoerd door S.H.A. Waldow, arts, en P.W.A. Nesselaar, psychiater. In beide verslagen van bevindingen wordt op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld.

Bij besluit van 17 september 2008, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 3 februari 2009, heeft het CBR op grond van beide verslagen van bevindingen het rijbewijs van [wederpartij] ongeldig verklaard voor alle categorieën.

2.3. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd. Zij heeft daartoe overwogen dat het CBR, door de uitslagen van de verslagen van bevindingen aan het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van [wederpartij] ten grondslag te leggen zonder dat [wederpartij] in de gelegenheid is gesteld het aan hem toekomende inzage- en correctierecht uit te oefenen, heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar in stand te laten omdat het CBR door [wederpartij] niet tijdig op de hoogte te brengen van de gemeten verhoogde ASAT-waarde en door na te laten de betwisting door [wederpartij] van zijn verklaringen in de verslagen van bevindingen aan de deskundigen voor te leggen, het besluit op bezwaar onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid.

2.4. Het CBR heeft hiertegen aangevoerd dat de rechtbank de omvang van het correctierecht te ruim heeft uitgelegd. Voorts heeft zij aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat ook indien de verhoogde ASAT-waarde zou vervallen, op grond van de verslagen van bevindingen zou moeten worden geoordeeld dat paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling op [wederpartij] van toepassing is. Ten slotte heeft zij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld door de ontkenningen van [wederpartij] niet voor te leggen aan de deskundigen.

2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 februari 2009 in zaak nr.200803362/1) dient het door de artsen in opdracht van het CBR verrichte onderzoek te worden aangemerkt als "een handeling ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische begeleiding van een persoon, verricht in opdracht van een ander dan die persoon in verband met de vaststelling van aanspraken of verplichtingen" als bedoeld in artikel 7:446, vierde lid, van het BW en kwam aan [wederpartij] het in artikel 7:464, tweede lid, aanhef en onder b, van het BW genoemde inzage- en blokkeringsrecht toe.

[wederpartij] heeft vooraf door de artsen geen inzage verkregen in beide verslagen van bevindingen, en heeft derhalve geen gebruik kunnen maken van de aan hem toekomende rechten met betrekking tot de uitslag van de verrichte onderzoeken. Ten aanzien van het blokkeringsrecht heeft [wederpartij] verklaard daar geen gebruik van te willen maken.

Het inzagerecht biedt de betrokkene de gelegenheid voorafgaande aan het moment van besluitvorming de verslagen van bevindingen in te zien en daar kanttekeningen bij te maken. Deze kanttekeningen moeten door het CBR gemotiveerd worden meegewogen bij het zich ervan vergewissen of de verslagen van bevindingen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en aan de besluitvorming ten grondslag kunnen worden gelegd. Nu [wederpartij] niet in de gelegenheid is gesteld de verslagen van bevindingen vooraf in te zien en zijn kanttekening daarbij te plaatsen en het CBR deze dus ook niet bij het zich vergewissen heeft meegewogen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het CBR, door de uitslag van deze onderzoeken desondanks aan het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs ten grondslag te leggen, heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb, waaraan de Afdeling toevoegt dat de handelswijze ook in strijd is met artikel 3:9 van de Awb.

2.6. Anders dan de rechtbank ziet de Afdeling echter aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar van 3 februari 2009 in stand te laten. Zij overweegt daartoe het volgende.

De omstandigheid dat [wederpartij] ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld met betrekking tot de verslagen van bevindingen zijn rechten ingevolge artikel 7:464, tweede lid, aanhef en onder b, van het BW uit te oefenen, staat er niet aan in de weg dat deze verslagen worden gebruikt bij de beoordeling of sprake is van alcoholmisbruik, zoals bedoeld in paragraaf 8.8. van de bijlage bij de Regeling. [wederpartij] heeft in bezwaar, beroep en hoger beroep zijn bezwaren tegen deze verslagen van bevindingen alsnog voldoende naar voren kunnen brengen.

Beoordeeld dient te worden of de verslagen van bevindingen, in aanmerking genomen hetgeen [wederpartij] dienaangaande heeft aangevoerd, voldoende grondslag bieden voor het oordeel dat [wederpartij] niet voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen. In een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is gesteld, bestaat slechts aanleiding om de ongeldigverklaring niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Die omstandigheden doen zich hier niet voor.

In het eerste verslag wordt vermeld dat bij [wederpartij] de alcoholtolerantie is verhoogd omdat hij heeft verklaard dat hij bij een voortgezet gebruik van dezelfde hoeveelheid een verminderd effect ervaart. Voorts heeft hij verklaard dat hij pas een duidelijk effect van alcohol ervaart na het drinken van tien eenheden alcohol. In paragraaf 3.1 staat dat [wederpartij] heeft verklaard dat hij sinds de aanhouding op 6 augustus 2007 gemiddeld in drie weekenden per maand op twee avonden tien tot vijftien eenheden alcohol dronk en met enige regelmaat dronken was. In de aan het onderzoek voorafgaande week heeft hij naar eigen zeggen nul tot acht eenheden alcohol per dag genuttigd. In het verslag staat voorts dat [wederpartij] het alcoholgebruik enigszins bagatelliseert en dat onvoldoende verantwoordelijkheidsgevoel over het alcoholgebruik aanwezig is. Bij het laboratoriumonderzoek is een verhoogde waarde in het bloed van het ASAT gemeten. In het tweede verslag staat voorts dat er aanwijzingen zijn voor persistentie.

[wederpartij] heeft betwist dat hij een aantal van deze verklaringen heeft gedaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft hij echter op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de deskundigen deze verklaringen niet juist hebben weergegeven in de verslagen van bevindingen en bestaat onvoldoende reden om te twijfelen aan de verklaringen zoals die in de verslagen van bevindingen zijn opgeschreven. In de enkele ontkenning van [wederpartij] dat hij deze verklaringen zo zou hebben gedaan, behoefde het CBR geen aanleiding te zien om die ontkenning voor te leggen aan de deskundigen.

Het CBR heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval de vastgestelde verhoogde ASAT-waarde niet dragend is voor de diagnose alcoholmisbruik. Nu voorts niet is gebleken van een lagere ASAT-waarde, is de Afdeling van oordeel dat het CBR het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft mogen baseren op de verslagen van bevindingen. Deze bieden voldoende steun voor de conclusie van alcoholmisbruik in ruime zin. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand konden worden gelaten.

2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het CBR is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar van 3 februari 2009 in stand blijven. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.

2.8. Het CBR heeft, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, bij besluit van 30 december 2009 opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] beslist. Met de gedeeltelijke vernietiging van de aangevallen uitspraak is aan dit besluit de grondslag komen te ontvallen. Het beroep tegen dit besluit is gegrond. De Afdeling zal het besluit vernietigen.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 november 2009 in zaak nr. 09/1871, voor zover daarbij het CBR is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen;

III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 3 februari 2009 in stand blijven;

V. verklaart het beroep tegen het besluit van de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 30 december 2009 gegrond;

VI. vernietigt het besluit van de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 30 december 2009, met nummer 2007016474.





Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010

290.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl