- rechtspraak
LJN: BN2443, Rechtbank Arnhem , AWB 09/2838
Datum uitspraak: 24-06-2010
Inhoudsindicatie: Nadat verweerder een subsidie heeft verleend, heeft verweerder de aanvraag tot subsidievaststelling afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet verenigbaar met de in titel 4.2 van de Awb neergelegde systematiek, nu daarin geen mogelijkheid is geboden een aanvraag om subsidievaststelling af te wijzen. Gelet hierop en gelet op het onderzoek ter zitting leest de rechtbank het bestreden besluit aldus dat besloten is de subsidie lager vast te stellen, te weten op nihil. Verweerder heeft ten onrechte artikel 4:46, tweede lid, onder b, van de Awb aan de (lagere) vaststelling ten grondslag gelegd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht registratienummer: AWB 09/2838 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 24 juni 2010 inzake [eiser], eiser, wonende te [plaats], tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 9 juni 2009. 2. Procesverloop Bij besluit van 20 december 2007 heeft verweerder op grond van de Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling) eiser een subsidie verleend tot een bedrag groot € 20.000 voor de kosten van een investering. Bij besluit van 23 februari 2009 heeft verweerder eisers aanvraag tot subsidievaststelling afgewezen. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 17 mei 2010. Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M. Prijs. |
3. Overwegingen Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser reeds voordat de ontvangst van de aanvraag voor de subsidie was bevestigd met de betreffende activiteiten is begonnen. Hiermee is niet voldaan aan artikel 1:2, tweede lid, van de Regeling, zodat de aanvraag om subsidievaststelling dient te worden afgewezen, aldus verweerder. Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Op hetgeen hij heeft aangevoerd zal de rechtbank hierna, voor zover nodig, nader ingaan. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast. Ingevolge het tweede lid van dat artikel (voor zover hier van belang) kan de subsidie lager worden vastgesteld indien: onder b: de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen; onder c: de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Kaderwet LNV-subsidies (hierna: de Kaderwet) kan de minister subsidies verstrekken voor activiteiten welke passen in het landbouwbeleid. Ingevolge artikel 4, eerste lid, kunnen, onverminderd hoofdstuk 3 van de Financiële-verhoudingswet, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van de minister de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt, nader worden bepaald alsmede andere criteria voor die verstrekking worden vastgesteld. Op grond van de Regeling kan de minister op aanvraag subsidie verstrekken voor de uitvoering van in de Regeling omschreven activiteiten. Ingevolge artikel 1:2, tweede lid, van de Regeling kan subsidie uitsluitend worden verstrekt voor activiteiten die zijn aangevangen op of na de datum van de ontvangstbevestiging die volgt op de aanvraag tot subsidieverlening. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om subsidievaststelling afgewezen en zulks in bezwaar gehandhaafd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet verenigbaar met de in titel 4.2 van de Awb neergelegde systematiek, nu daarin geen mogelijkheid is geboden een aanvraag om subsidievaststelling af te wijzen. Gelet hierop en gelet op het onderzoek ter zitting leest de rechtbank het bestreden besluit aldus dat besloten is de subsidie lager vast te stellen, te weten op nihil. Zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft bevestigd, heeft verweerder deze lagere vaststelling gebaseerd op artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb. Hiertoe heeft verweerder betoogd dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen neergelegd in artikel 1:2, tweede lid, van de Regeling. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Artikel 1:2, tweede lid, van de Regeling bevat voorwaarden om tot verstrekking van een subsidie te kunnen overgaan en derhalve geen verplichtingen als bedoeld in artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb. Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit niet standhouden. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt. Bij schrijven van 27 september 2007 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend tot het verlenen van een subsidie met betrekking tot bouwactiviteiten voor zijn landbouwbedrijf. Bij brief van 29 oktober 2007 heeft verweerder de ontvangst van deze aanvraag aan eiser bevestigd. Op verzoek van verweerder heeft eiser een aanvraagformulier ingevuld. Op dat formulier heeft eiser de vraag of hij verplichtingen voor een investering waarvoor subsidie is aangevraagd is aangegaan, ontkennend beantwoord. Dit formulier heeft eiser op 8 november 2007 ondertekend. Uit het rechtbankdossier blijkt evenwel dat eiser reeds in juni 2007 de opdracht heeft gegeven tot het realiseren van de bouwactiviteiten waarvoor de subsidie was bedoeld. Tevens heeft eiser met betrekking tot die bouw tot de ontvangstbevestiging van zijn aanvraag meerdere termijnen aan de bouwer betaald. Hiermee staat vast dat eiser, in tegenstelling tot zijn verklaring in het aanvraagformulier, voor de ontvangstbevestiging van zijn aanvraag tot subsidieverlening is aangevangen met de activiteiten waarvoor de subsidie was bedoeld. Eiser heeft dit ter zitting ook erkend. Eiser voldeed dan ook niet aan de voorwaarden opgenomen in artikel 1:2, tweede lid, van de Regeling, zodat verweerder niet bevoegd was subsidie te verstrekken. Uit het vorenstaande vloeit voort dat eiser onjuiste dan wel onvolledige gegevens heeft verstrekt ten tijde van de subsidieaanvraag. Het verstrekken van juiste gegevens had, naar het oordeel van de rechtbank, geleid tot een afwijzing van de aanvraag tot subsidieverlening. Ter zitting is dit door de vertegenwoordiger van verweerder bevestigd. Eiser heeft nog aangevoerd dat wellicht tot een gedeeltelijke toekenning besloten had kunnen worden. Hiertoe biedt de Regeling echter geen ruimte in het geval de werkzaamheden al voor de ontvangstbevestiging van de aanvraag zijn aangevangen. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verweerder de subsidie terecht op nihil heeft vastgesteld, zodat aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Conclusie Verweerder heeft de subsidie op grond van de verkeerde wettelijke bepaling afgewezen. Het beroep is daarom gegrond. Omdat eiser echter bij zijn aanvraag onjuiste informatie heeft verstrekt – hij heeft niet gemeld te zijn begonnen met de werkzaamheden voordat hij de ontvangstbevestiging van zijn subsidieaanvraag op 29 oktober 2007 had ontvangen – heeft verweerder echter terecht de subsidie op nihil vastgesteld. Nu niet gebleken is van door eiser gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. |
4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven; bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan hem vergoedt. |
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 24 juni 2010
Uwwet.nl