Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM7731, Raad van State , 200908811/1/H2

Datum uitspraak: 16-06-2010
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 26 juni 2008 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een aanvullende vergoeding van planschade afgewezen.





Uitspraak

200908811/1/H2.
Datum uitspraak: 16 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 oktober 2009 in zaak nr. 08/8914 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland.





1. Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2008 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een aanvullende vergoeding van planschade afgewezen.

Bij besluit van 27 oktober 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2009, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2010, waar [appellant], vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door mr. J.B. van Rij, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door T.W.P. van den Berg, werkzaam bij de gemeente Midden-Delfland, zijn verschenen.





2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzing een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.

Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.


2.2. De raad van de gemeente heeft [appellant] bij besluit van 31 mei 2005 planschadevergoeding toegekend tot een bedrag van € 45.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2004, in verband met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Harnaschpolder Noord" dat onder meer de bouw van de afvalwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder (hierna: de installatie) mogelijk maakte. Dit besluit is rechtens onaantastbaar.

[appellant] heeft op 14 november 2007 een aanvraag om een aanvullende planschadevergoeding ingediend in verband met de na de inwerkingstelling van de installatie voortdurende stank- en geluidsoverlast.

Bij besluit van 26 juni 2008 heeft het college onder verwijzing naar het advies van de Stichting Advisering Onroerende Zaken van 18 april 2008 deze aanvraag met toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen aangezien zich na het besluit van 31 mei 2005 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan. Het college heeft deze afwijzing in bezwaar gehandhaafd en daarbij betrokken dat het voor de installatie geldende planologische regime niet is gewijzigd en dat de schade ten gevolge van het feitelijk gebruik van de installatie bij de planologische vergelijking buiten beschouwing dient te worden gelaten.

2.3. Niet is in geschil dat sprake is van een verzoek om terug te komen van het eerder genomen besluit van 31 mei 2005.

2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft aangevoerd. Hij voert aan dat de omvangrijke en ernstige stank- en geluidsoverlast veroorzaakt door de installatie, die bij de eerder toegekende planschadevergoeding niet is voorzien, als zodanig dient te worden aangemerkt. Indien die overlast geen nieuw feit is, dient volgens [appellant] het feit dat het bestuursorgaan de te verwachten schade niet juist heeft kunnen voorzien, te worden aangemerkt als een nieuw feit. Tot slot voert hij aan dat de uiteindelijk vastgestelde schade, waarbij rekening is gehouden met de overlast, een nieuw feit is als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.

2.4.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten, genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van 4 mei 2005 in zaak nr.200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.

2.4.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.

2.4.3. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat [appellant] geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd waarin het college aanleiding had moeten zien het oorspronkelijke besluit van 31 mei 2005 te herzien. De door [appellant] aangevoerde stank- en geluidshinder veroorzaakt door de installatie zijn niet het gevolg van een wijziging van het planologische regime. In het bestemmingsplan "Harnaschpolder Noord" dat de installatie mogelijk maakte, is immers een maximale hindercontour opgenomen die samenvalt met de grens van de bestemming ten behoeve van de installatie. Dit planologisch kader is betrokken bij het besluit van 31 mei 2005 en daarbij is in ogenschouw genomen dat buiten de hindercontour geur- en stankoverlast niet valt uit te sluiten. De geur- en stankhinder die feitelijk wordt ondervonden ondanks het vaststellen van die contour is niet in overeenstemming met hetgeen door de planologische wijziging maximaal is mogelijk gemaakt en kan niet in de planologische vergelijking worden betrokken en is daarom voor het beoordelen van de planschade geen nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Dit geldt eveneens voor hinder ten gevolge van het niet naleven van de milieuvergunning voor de installatie. Immers het niet naleven van de milieuvergunning vloeit niet voort uit een planologische wijziging. Hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd kan, gelet op het voorgaande, evenmin worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Voor een rechterlijke toetsing van het besluit van 27 oktober 2008 is derhalve geen plaats.

2.5. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] in verband met de door hem ervaren overlast een verzoek om handhavend optreden ter zake van de milieuvergunning voor de installatie bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland kan indienen dan wel een civielrechtelijke actie tegen de vergunninghouder kan instellen. De wijze waarop het college van gedeputeerde staten de verzoeken van [appellant] om handhavend op te treden tegen de overlast van de installatie heeft behandeld, is in deze procedure niet aan de orde.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. [appellant] heeft in hoger beroep verzocht het college te veroordelen om ingevolge artikel 8:73 van de Awb de door hem geleden schade te vergoeden. Een dergelijke schadevergoeding kan alleen worden toegekend indien het hoger beroep gegrond wordt verklaard. Die situatie doet zich niet voor, zodat het verzoek dient te worden afgewezen.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.





Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010

85-609.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl