wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Drouen lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Algemene wet bestuursrecht
artikel handhaving
artikel handhaving
Datum uitspraak: 24-03-2010
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 2 februari 2009, verzonden 3 februari 2009, heeft het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van een maatwerkvoorschrift als bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit).
Uitspraak Datum uitspraak: 24 maart 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats] en het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 2 februari 2009, verzonden 3 februari 2009, heeft het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van een maatwerkvoorschrift als bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). Bij besluit van 17 juni 2009, verzonden 19 juni 2009, heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief van 23 juni 2009, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2009, beroep ingesteld. De gronden van beroep zijn aangevuld bij brief van 16 augustus 2009, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2009. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door R.M. Addink, zijn verschenen. |
2. Overwegingen 2.1. Op 1 juli 2009 is de wet van 25 juni 2009 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht) in werking getreden. Ingevolge artikel IV van deze wet blijft, indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing. Dit betekent dat het nieuwe recht niet van toepassing is op het huidige geding. 2.2. De last onder dwangsom heeft betrekking op overtreding van de bij besluit van 1 november 2004 opgelegde nadere eis A.2, welke thans als maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit geldt. Dit voorschrift houdt in dat, teneinde te kunnen voldoen aan de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit, het bestaande geluidsscherm op de oostelijke erfgrens dient te worden verlengd tot 75 meter en verhoogd tot 4,4 meter boven het maaiveld. 2.3. Tussen partijen is niet in geschil dat maatwerkvoorschrift A.2 destijds werd overtreden, zodat het college ter zake handhavend kon optreden. 2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.5. [appellante] voert aan dat het college in redelijkheid geen last onder dwangsom heeft kunnen opleggen, aangezien daarmee geen enkel belang wordt gediend. In dit verband stelt zij dat er geen klachten van omwonenden over geluidshinder zijn ingediend. Tevens heeft het maatwerkvoorschrift al vijf jaar gelding, hetgeen volgens [appellante] eveneens een omstandigheid vormt op grond waarvan het college had dienen af te zien van handhaving. Ter naleving van de geluidvoorschriften had zij volgens haar met een minder ver gaande maatregel, namelijk de oprichting van een aarden wal, kunnen volstaan. Daarbij wijst zij erop dat door het college in het kader van de bestemmingsplanprocedure ten behoeve van het geluidsscherm is medegedeeld dat de bedrijfsbestemming op het terrein van de inrichting de oprichting van een aarden wal niet in de weg staat. 2.5.1. Voor zover deze beroepsgronden zich tevens richten tegen het maatwerkvoorschrift A.2 zelf, kunnen deze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het besluit van 1 november 2004 waarbij het voorschrift is opgelegd, is onherroepelijk en staat als zodanig in deze procedure niet ter beoordeling. 2.5.2. De door [appellante] gestelde omstandigheid dat omwonenden geen klachten over geluidshinder hebben ingediend, hetgeen overigens door het college wordt betwist, kan niet als bijzondere omstandigheid gelden op grond waarvan het college van handhaving had behoren af te zien. Het bij besluit van 1 november 2004 opgelegde maatwerkvoorschrift moet worden nageleefd, ook bij afwezigheid van klachten hieromtrent. 2.5.3. Voorts kan de omstandigheid dat het college reeds enkele jaren bekend was met de overtreding van het betreffende maatwerkvoorschrift, maar gedurende die tijd niet handhavend heeft opgetreden, evenmin tot het oordeel leiden dat het college niet meer handhavend kon optreden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 augustus 2009 in zaak nr. 200901487/1) is het enkele tijdsverloop, ongeacht de duur daarvan, geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college in redelijkheid van handhavend optreden behoort af te zien. 2.5.4. In het betoog van [appellante] dat met een minder ver gaande maatregel, namelijk de oprichting van een aarden wal op gebied met een agrarische bestemming, de geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit kunnen worden nageleefd, heeft het college evenmin een aanleiding behoeven te zien om handhaving van het maatwerkvoorschrift achterwege te laten. De oprichting van een aarden wal is immers geen naleving van dit voorschrift, aangezien het voorschrift slechts voorziet in vergroting van het geluidsscherm en geen mogelijkheid biedt om op andere wijze te voldoen aan de gestelde geluidvoorschriften. Daaraan doet de stelling van [appellante] dat de bedrijfsbestemming er niet aan in de weg staat dat binnen de inrichting een aarden wal wordt opgericht, niet af. 2.5.5. Gezien het vorenstaande is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan het college van handhaving had behoren af te zien. De beroepsgrond faalt. 2.6. [appellante] voert aan dat de dwangsom onevenredig hoog is. 2.6.1. Bij het bestreden besluit is de dwangsom voor elke overtreding van maatwerkvoorschrift A.2 gesteld op € 1.250,00 per week met een maximum van € 25.000,00. 2.6.2. Het opleggen van een last onder dwangsom heeft ten doel de overtreder te bewegen tot het naleven van de voor haar geldende regels. Aangezien [appellante] niet nader heeft onderbouwd waarom de opgelegde last onder dwangsom onevenredig hoog zou zijn, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het vastgestelde bedrag niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. De beroepsgrond faalt. 2.7. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. |
3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. |
w.g. Van Kreveld w.g. Drouen lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010
-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.
Uwwet.nl
Uwwet.nl