wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
- rechtspraak
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010
195-209.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
- rechtspraak
LJN: BM7737, Raad van State , 200909380/1/M1
Datum uitspraak: 16-06-2010
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 14 september 2009 heeft het college zijn beslissing om op 10 september 2009 jegens [appellant] bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 60,00) voor r
kening van [appellant] komen.
Uitspraak
200909380/1/M1. Datum uitspraak: 16 juni 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 14 september 2009 heeft het college zijn beslissing om op 10 september 2009 jegens [appellant] bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 60,00) voor rekening van [appellant] komen. Bij besluit van 19 oktober 2009, verzonden op 22 oktober 2009, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2009, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F. Tadic, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. |
2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 5:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht omschrijft de last onder bestuursdwang de te nemen herstelmaatregelen. Ingevolge het tweede lid vermeldt de last onder bestuursdwang de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd. Ingevolge het derde lid wordt de last onder bestuursdwang bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager. Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing. Ingevolge het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt. 2.2. Ingevolge artikel 15, zevende lid, van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 (hierna: Afvalstoffenverordening 2004) is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze ter inzameling aan te bieden dan krachtens dit artikel is bepaald. Indien huishoudelijke afvalstoffen in strijd met dit artikel ter inzameling worden aangeboden en de feitelijke dader onbekend of onbekend gebleven is, wordt de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen herleid kunnen worden, geacht te hebben gehandeld in strijd met de desbetreffende bepaling in de verordening, tenzij deze persoon aannemelijk kan maken dat dit niet het geval is. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2004 stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden. Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald. 2.3. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. 2.4. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen, die op donderdag 10 september 2009 is aangetroffen op de Vasco Da Gamalaan te Utrecht. Volgens het college is de huisvuilzak, blijkens daarin aangetroffen materiaal met adresgegevens van [appellant], van hem afkomstig en heeft hij deze huisvuilzak in strijd met artikel 20, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2004 ter inzameling aangeboden. Het college betoogt dat, nu de huishoudelijke afvalstoffen via de daarin aangetroffen persoons- en adresgegevens herleidbaar zijn tot [appellant], het diens verantwoordelijkheid was ervoor zorg te dragen dat de afvalstoffen niet op onjuiste wijze ter inzameling werden aangeboden. 2.5. [appellant] voert aan dat het college ten onrechte geen begunstigingstermijn heeft geboden waarbinnen [appellant] zelf maatregelen kon treffen om de overtreding ongedaan te maken en dat geen spoedeisend belang is aangetoond. [appellant] bestrijdt niet dat deze huisvuilzak van hem afkomstig is. [appellant] ontkent echter dit afval persoonlijk onjuist te hebben aangeboden. Hij woont met nog twee andere studenten in het desbetreffende pand en vermoedt dat een van deze medebewoners zijn huisvuilzak ter inzameling heeft aangeboden. Hij zelf was naar zijn zeggen op dat moment niet aanwezig en zou dit dus niet gedaan kunnen hebben. [appellant] acht het onaanvaardbaar dat het college onder verwijzing naar artikel 15, zevende lid, van de Afvalstoffenverordening 2004 niet hoeft aan te tonen dat hij overtreder is. 2.5.1. Het college stelt dat de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen op vaste inzameldagen onder meer gericht is op het vrijwaren van de openbare weg van afvalstoffen gedurende de overige dagen, waardoor mede invulling wordt gegeven aan het gemeentelijke beleid gericht op het schoon houden van de stad. Het te vroeg aanbieden van huisvuil verstoort volgens het college het voornoemde beleid, heeft een vuilaantrekkende werking, trekt ongedierte aan en heeft in algemene zin vervuiling tot gevolg. Het college stelt zich op het standpunt dat er gezien deze negatieve gevolgen een spoedeisend belang gemoeid is met de directe verwijdering van op onjuiste wijze aangeboden huishoudelijke afvalstoffen. 2.6. De Afdeling overweegt dat, gelet op het bepaalde in artikel 5:31, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, slechts kan worden afgezien van het stellen van een termijn waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging van bestuursdwang kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet. De Afdeling is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de handhaving van wettelijke voorschriften als het onderhavige inzake de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen in de regel een spoedeisend belang aanwezig is, gezien de mogelijke overlast en vervuiling door de verspreiding van op straat geplaatste afvalstoffen als zwerfvuil. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat gehandeld is in strijd met artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze beroepsgrond faalt. 2.6.1. Als overtreder moet worden beschouwd degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1(AB 2005, 247), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder andere in haar uitspraak van 8 april 2009 in zaak nr. 200805779/1) is degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk schendt in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt. 2.6.2. Op grond van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is aannemelijk geworden dat een van de medebewoners van het studentenhuis de huisvuilzak van [appellant] onjuist ter inzameling heeft aangeboden. Nu deze medebewoner - gelet op de afwezigheid van [appellant] en de onwenselijkheid van het langer bewaren van een gevulde huisvuilzak in het studentenhuis - moet worden geacht de zak op verzoek van [appellant] te hebben buitengezet, dient het onjuist aanbieden van het huishoudelijk afval aan [appellant] te worden toegerekend. Onder deze omstandigheden is het college er op goede gronden van uitgegaan dat [appellant] artikel 20, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2004 heeft overtreden en heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] de kosten van de toepassing van de bestuursdwang is verschuldigd. Gelet hierop falen ook de overige beroepsgronden van [appellant]. 2.7. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. |
3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. |
w.g. Boll w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010
195-209.
-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.
Uwwet.nl
Uwwet.nl