wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
- rechtspraak
Aldus gegeven door mr. E.de Witt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier. De beslissing is op 7 juni 2010 in het openbaar uitgesproken.
w.g. B.M. van der Doef
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
- rechtspraak
LJN: BM7273,Voorzieningenrechter Rechtbank Leeuwarden , AWB 10/823
Datum uitspraak: 07-06-2010
Inhoudsindicatie: Last onder dwangsom.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht procedurenummer: AWB 010/823 uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juni 2010 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen de besloten vennootschap "de Waard Grondverzet bv", gevestigd te Wolsum, verzoekster (hierna: de Waard Grondverzet bv) gemachtigde: mr. P. Bosma, advocaat te Dronten, en het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel, verweerder (hierna: het college), gemachtigde: R.T. Bouma, werkzaam bij de gemeente Wymbritseradiel, Procesverloop Bij besluit van 11 december 2009 heeft het college de Waard Grondverzet bv een tweetal lasten onder dwangsom opgelegd wegens illegale bebouwing en activiteiten op het perceel Jouswerderdyk 8 te Wolsum (hierna: het perceel). De Waard Grondverzet bv heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft de Waard Grondverzet bv zich bij brief van 4 mei 2010 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is ter zitting behandeld op 21 mei 2010. Namens de Waard Grondverzet bv is verschenen B. van den Berg, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college is verschenen bij zijn gemachtigde. Motivering Feiten 1.1 Op het perceel worden diverse activiteiten uitgeoefend ten behoeve van de Waard Grondverzet bv en de Waard Transport & Overslag bv. De belangrijkste activiteiten op het perceel bestaan uit coördinatie en administratie. Een deel van het terrein is ingericht om materiaal tijdelijk op te slaan. 1.2 Op het perceel bevinden zich een door verzoekster verbouwde loods en enkele kantoorunits. 1.3 In 2003 is een bouwvergunning aangevraagd voor het verbouwen van de op het perceel bestaande loods. Daarnaast is aangegeven dat ook de wens bestaat om het bedrijfsterrein uit te breiden, onder meer voor opslag van materiaal, en om de geplaatste kantoorunits te vervangen door een nieuw op te richten kantoorgebouw. Ten einde te onderzoeken of dergelijke uitbreidingsplannen ter plaatse planologisch ingepast kunnen worden, heeft Van den Berg in overleg met het college advies ingewonnen bij adviesbureau BügelHajema adviseurs (hierna: BügelHajema). In haar definitieve advies van 31 oktober 2007 heeft BügelHajema aangegeven dat naar haar mening, onder voorwaarden, de uitbreidingsplannen planologisch passend geacht kunnen worden. 1.4 Bij brief van 18 juli 2008 heeft het college bouwvergunning verleend voor de reeds gerealiseerde verbouw van de loods, inhoudende wijziging van gevels en verhoging van het dak. Daarnaast heeft het college meegedeeld dat zij wil meewerken aan de uitbreidingsplannen, mits deze voldoen aan de in het advies van BügelHajema van 31 oktober 2007 genoemde voorwaarden en aan de voorwaarde dat de illegaal geplaatste kantoorunits worden verwijderd. Daarbij heeft het college opgemerkt dat per 1 juli 2009 die illegale situatie beëindigd dient te zijn. Een handhavingsprocedure zal, aldus het college, worden opgestart indien geen nader uitgewerkt uitbreidingsplan wordt ingediend. 1.5 Hierop heeft Van den Berg namens de moedermaatschappij, BW Groep bv, van De Waard Grondverzet bv en de Waard Tramsport & Overslag bv bij brief van 18 augustus 2008 het college bericht dat zij zich niet geheel kan vinden in de voorwaarden waaronder de bedrijfsuitbreiding kan plaatsvinden en dat zij B. Hopma opdracht zal geven een uitgewerkt bedrijfsplan op te stellen, zodat zo spoedig mogelijk een bouwaanvraag ingediend kan worden. 1.6 Bij brief van 5 februari 2009 heeft het college BW Groep bv meegedeeld dat het college onverminderd vasthoudt aan het in de brief van 18 juli 2008 verwoorde standpunt over bedrijfsuitbreiding. Daarbij is opgemerkt dat -samengevat weergegeven- het BW Groep bv vrij staat om haar uitbreidingsplan opnieuw nader uit te laten werken door een landschapsarchitekt, maar dat voor het college voor verdere planontwikkeling maar één optie bestaat en wel die conform het advies van BügelHajema van 31 oktober 2007 en de brief van 18 juli 2008. 1.7 BW Groep bv heeft vervolgens een door een landschapsarchitekt gemaakt schetsplan ingediend, dat het college ter advisering heeft voorgelegd aan BügelHajema. In haar advies van 2 april 2009 heeft deze geconcludeerd dat het schetsplan niet voldoet aan de in de haar advies van 31 oktober 2007 gestelde voorwaarden. Hoewel het kantoor voor wat betreft de situering ten opzichte van de loods voldoet aan de voorwaarden, voldoet het kantoor, aldus BügelHajema, voor de hoofdvorm niet aan de voorwaarden. Daarnaast is opgemerkt dat het schetsplan voorziet in een uitbreiding van het bedrijventerrein in zuidelijke richting langs de Jouswerderdyk en dat die uitbreiding in strijd met de in het advies gestelde voorwaarden gebruikt zal worden voor de stalling van materiaal. 1.8 Bij brief van 17 juli 2009 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van BügelHajema van 2 april 2009, De Waard Grondverzet bv meegedeeld dat geen medewerking verleend kan worden aan het door haar ingediende schetsplan. Dit betekent, aldus het college, dat ten aanzien van de op het perceel aanwezige en illegaal geplaatste kantoorunits geen oplossing bestaat. Om die reden is het college voornemens De Waard Grondverzet bv te gelasten om de illegale geplaatste kantoorunits vóór 1 december 2009 te verwijderen op straffe van een dwangsom van € 2.000 per week met een maximum van € 200.000. Verder is het college voornemens De Waard Grondverzet bv te gelasten om het illegale gebruik van de grond die aan het oorspronkelijke bedrijfsperceel aan de zuidkant is toegevoegd vóór 1 oktober 2009 te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van € 1.000 per week met een maximum van € 50.0000. Tegen dit voornemen is bij brief van 25 augustus 2009 een zienswijze ingediend. 1.9 Bij het bestreden besluit heeft het college De Waard Grondverzet bv onder oplegging van een dwangsom van € 2.000 per week met een maximum van € 200.000 aangeschreven de zonder bouwvergunning geplaatste kantoorunits op het perceel, kadastraal bekend gemeente Nijland, sectie G, nr. 100 vóór 1 april 2010 te verwijderen. Daarnaast is De Waard Grondverzet BV onder oplegging van een dwangsom van € 1.000 per week met een maximum van € 50.000 aangeschreven om het met de bestemming “agrarische doeleinden” strijdige gebruik van de grond die aan de zuidkant aan het oorspronkelijke bedrijfsperceel is toegevoegd, zijnde een deel van het perceel kadastraal bekend gemeente Nijland, sectie G, nr.144’, vóór 1 april 2010 te staken en gestaakt te houden. Het geschil 2.1 De Waard Grondverzet betwist in de eerste plaats dat het perceel, kadastraal bekend gemeente Nyland, sectie G, nr. 144, in strijd met het op dat perceel rustende bestemming wordt gebruikt. Daarnaast acht zij het niet redelijk dat van haar verlangd wordt nu kantoornunits te verwijderen, nu vast staat dat het college toestaat dat op het perceel een kantoorgebouw wordt opgericht ter vervanging van die kantoorunits en zij met het college al geruime tijd in gesprek is over de voorwaarden waaraan het kantoorgebouw dient te voldoen. Niet uitgesloten kan worden geacht dat de door haar gewenste bedrijfsuitbreidingen gerealiseerd mogen worden. Voorts acht De Waard Grondverzet bv handhavend optreden onredelijk, nu zij in april 2010 een bouwvergunning voor de bouw van een kantoorgebouw heeft ingediend, die voldoet aan de in het advies van BügelHajema van 31 oktober 2007 gestelde eisen. Ter zitting is ook aangevoerd dat het college mogelijk in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt, nu naast het perceel een bedrijf wordt geëxploiteerd dat zich ook niet volledig richt op agrarische werkzaamheden en dat wel gebruik mag maken van voorzieningen, die de Waard Grondverzet bv geweigerd worden. 2.2 Het college blijft bij zijn standpunt dat ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was omstandigheden die noopten tot afzien van handhaving. Daarbij wijst het college er op dat het illegale gebruik van grond en de illegaal geplaatste kantoorunits niet gelegaliseerd kunnen worden. Daarnaast is ook niet gebleken dat anderszins een oplossing voor die illegale situaties voorhanden is, in aanmerking genomen dat de Waard Grondverzet bv geen uitbreidingsplannen heeft ingediend, die het college planologisch aanvaardbaar acht, aldus het college. Het college betwist dat het met de Waard Grondverzet bv in gesprek is over de aanvaardbaarheid van de door haar gewenste plannen. Meermaals is aan de Waard Grondverzet bv te kennen gegeven dat enkel aan plannen die voldoen aan het gestelde in het advies van BügelHajema van 31 oktober 2007 medewerking zal worden verleend, aldus het college. |
Beoordeling van het verzoek 3.1 Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om de Waard Grondverzet bv te kunnen ontvangen. Voorts volgt uit de omstandigheid dat het maximum aantal dwangsommen nog niet is verbeurd dat de Waard Grondverzet bv, anders dan het college meent, een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening 3.2 Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat voor beantwoording van de vraag of de gevraagde voorziening, gelet op de betrokken belangen toewijsbaar is, bepalend is of de opgelegde last onder dwangsom in bezwaar (in hoofdzaak) stand zal kunnen houden. Met betrekking tot het omvang van het geding 4 De voorzieningenrechter stelt voorop dat in deze procedure enkel de bij het bestreden besluit opgelegde last onder dwangsom terzake van de kantoorunits en de grond aan de zuidkant van het perceel ter beoordeling staat. Dit betekent dat in deze procedure niet in geding is de (wijze van) invordering van reeds verbeurde dwangsommen. Toetsingskader handhavingsbesluiten 5.1 Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot de toepassing van bestuursdwang. De bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang komt toe aan het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot de handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Artikel 5:21 van de Awb bepaalt dat onder een last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding. Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. 5.2 Het nemen van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom is een bevoegdheid en geen verplichting voor een bestuursorgaan. Volgens vaste jurisprudentie kan alleen in bijzondere omstandigheden van het bestuursorgaan verlangd worden dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Een bijzondere omstandigheid kan worden aangenomen indien concreet zicht is op legalisering van de illegale situatie. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Last onder dwangsom 1: het verwijderen van kantoorunits 6.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat de kantoorunits in strijd met artikel 40 van de Woningwet zonder bouwvergunning zijn geplaatst. Dit betekent dat ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een overtreding van een wettelijke voorschrift en het college bevoegd was om hieraan met toepassing van artikel 125 gemeentewet in samenhang met artikel 5:32 van de Awb een eind te maken. 6.2 Voor de voorzieningenrechter staat voldoende vast dat in dit geval legalisering van deze illegale situatie niet in het verschiet ligt. 6.2.1 Het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied Wymbritseradiel (hierna: het bestemmingsplan) staat de kantoorunits ter plaatste niet toe. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel, kadastraal bekend gemeente Nijland, sectie G, nr. 100, de bestemming bijzondere agrarische bedrijven. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn dergelijke gronden bestemd voor -voor zover hier van belang- bedrijven die uitsluitend of overwegend zijn gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van agrarische werktuigen en apparaten, het leveren van goederen aan agrarische bedrijven, het verwerken of het opslaan van produkten die afkomstig zijn van agrarische bedrijven of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van agrarische werktuigen en apparatuur. Voldoende is gebleken dat de door de Waard De Grond Verzet bv en de Waard Transport & Overslag bv uitgeoefende activiteiten niet uitsluitend of overwegend ten dienste staan aan agrarische bedrijven. 6.2.2 Verder staat vast dat het college niet bereid is planologische medewerking te verlenen aan het plaatsen van kantoorunits op het perceel, nu de kantoorunits niet voldoen niet aan de in het advies van BugelHajema van 31 oktober 2007 gestelde eisen. Naar vaste jurisprudentie, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 november 2007 van de AbRS, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder kenmerk LJN BB8935, volstaat in beginsel het enkele feit dat het college niet bereid is planologische medewerking te verlenen voor met het bestemmingsplan strijdige activiteiten voor het oordeel dat geen concreet zicht bestaat op legalisatie. Dit is slechts anders als er aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het ter zake door het college ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd. Dergelijke aanknopingspunten zijn niet gesteld noch gebleken. 6.3 Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van bijzondere omstandigheden die het college er toe had moeten nopen af te zien van handhavend optreden. 6.3.1 In dit verband wijst de voorzieningenrechter erop dat ten tijde van het bestreden besluit niet binnen afzienbare tijd viel te verwachten dat de kantoorunits zouden worden verwijderd, omdat voldoende vast stond dat een nieuw kantoorgebouw op het perceel gebouwd mocht en zou worden of dat anderszins maatregelen zijn getroffen die leiden tot verwijdering van de kantoorunits. Ten tijde van dat besluit was bij het college immers door de Waard Grondverzet bv geen bouwplan voor een kantoorgebouw ingediend, dat het college, gelet op het advies van BügelHajema van 31 oktober 2007, planologisch, aanvaardbaar acht. Niet gezegd kan worden dat de Waard Grondverzet bv hier onvoldoende toe in de gelegenheid is gesteld, nu het college reeds bij brief van 18 juli 2008 kenbaar heeft gemaakt aan welk bouwplan medewerking zou worden verleend en het college ook daarna in reactie op schetsplannen Van de Waard Grondverzet bv te kennen heeft gegeven en wel bij brieven van 5 februari 2009 en 21 juli 2009 dat de in het advies van BügelHajema van 31 oktober 2007 gestelde eisen onverkort gelden. Het stond de Waard Grondverzet bv weliswaar vrij om bouwplannen voor te stellen, die afwijken van het advies van 31 oktober 2007 en zonodig tegen de beslissingen op die plannen rechtsmiddelen aan te wenden, maar dat ontsloeg haar niet van de verplichting om anderszins maatregelen te treffen, zoals bijvoorbeeld het regelen van vervangende kantoorruimte, om te verzekeren dat de kantoorunits binnen afzienbare tijd verwijderd konden worden, zulks te meer nu het college bij brief van 18 juli 2008 reeds te kennen heeft gegeven dat de kantoorunits voor 1 juli 2009 verwijderd dienen te zijn. De enkele omstandigheid dat wellicht in de toekomst elders op het perceel een legaal kantoorgebouw opgericht kan worden, rechtvaardigt niet dat de willens en wetens door de Waard Grondverzet bv illegaal geplaatste kantoorunits gedoogd dienen te worden totdat (in rechte) uitsluitsel bestaat of het door De Waard Grondverzet bv gewenste bouwplan voor een kantoorgebouw rechtens toegestaan is. De Waard Grondverzet bv heeft met haar handelwijze een risico genomen dat voor haar rekening dient te komen. De omstandigheid dat na de begunstigingstermijn een dergelijk plan, naar de Waard Grondverzet bv stelt, is ingediend kan voor het college weliswaar aanleiding zijn om de last onder dwangsom in bezwaar in te trekken dan wel te herroepen, maar biedt geen grond om de oplegging van die last bij het bestreden onredelijk te achten, reeds omdat die omstandigheid na het bestreden besluit heeft plaatsvonden. 6.3.2 Aan de stelling dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, gaat de voorzieningenrechter voorbij. Voor de beoordeling daarvan is nader onderzoek noodzakelijk en het karakter van de voorlopige voorziening procedure verzet zich daartegen. Het ontbreken van de noodzakelijke gegevens ter zitting dienen naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor risico van de Waard grondverzet bv te komen, nu zij eerst ter zitting deze stelling naar voren heeft gebracht, terwijl de kwestie al jaren speelt. Bij dit oordeel heeft de voorzieningenrechter betrokken dat de enkele omstandigheid dat in het door van de Waard Grondverzet bv genoemde geval in tegenstelling tot het geval van haar, naar zij stelt, niet handhavend wordt opgetreden niet zonder meer betekent dat het college een inconsistent handhavingsbeleid voert, los nog van de vraag of het door de Waard Grondverzet bv genoemde geval gelijk te stellen is met de onderhavige illegale situatie. Last onder dwangsom 2: staken strijdig gebruik van grond 7.1 Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel, kadastraal bekend gemeente Nijland, sectie G, nr. 144, de bestemming agrarische doeleinden. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met deze bestemming - voor zover in deze zaak van belang - bestemd voor agrarische cultuurgronden en agrarische bedrijven. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder s, van de planvoorschriften wordt in deze voorschriften onder agrarisch bedrijf verstaan: een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. Ingevolge artikel 4, zesde lid, van de planvoorschriften mag de grond slechts worden gebruikt conform de daarop rustende bestemming. 7.2 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat genoegzaam vast dat op voormeld perceel geen agrarisch bedrijf is gevestigd is. Dit betekent dat het bestemmingsplan ter plaatste gebruik van voormeld perceel ten dienste van een bedrijf niet zijnde een agrarisch bedrijf als bedoeld in het bestemmingsplan niet toestaat en was het college dus ingevolge artikel 125, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 5:32, eerste lid, van de Awb bevoegd de Waard Grondverzet bv de last onder dwangsom op te leggen. 7.3 Voor de voorzieningenrechter staat voldoende vast dat in dit geval legalisering van de illegale situatie niet in verschiet ligt. Het college is niet bereid planologische medewerking te verlenen voor het gebruik van het perceel, kadastraal bekend gemeente Nijland, sectie G, nr. 144,, ten dienste van de Waard Grondverzet bv en De Waard Transport & Opslag bv. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van bijzondere omstandigheden die het college er toe hadden moeten nopen af te zien van handhavend optreden. Hiertoe verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen in rechtsoverweging 6.3 is overwogen. Conclusie 8.1 De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat hetgeen door de Waard Grondverzet bv is aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat de opgelegde lasten onder dwangsom in bezwaar (in hoofdzaak) geen stand kunnen houden. Om die reden wordt het verzoek dan ook afgewezen. 8.2 De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen in de proceskosten. |
Beslissing De voorzieningenrechter: - wijst het verzoek af. |
w.g. B.M. van der Doef
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
-
-
WWW.UWWET.nl
2011. Alle rechten voorbehouden.
Uwwet.nl
Uwwet.nl