wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
- rechtspraak
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in tegenwoordigheid van mr. K.D. Jibodh, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2010.
de griffier, de rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
- rechtspraak
LJN: BM7323, Rechtbank Amsterdam , AWB 09/5355 WOB
Datum uitspraak: 03-06-2010
Inhoudsindicatie: Toepassing Wet Dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. De elektronische weg voor het indienen van ingebrekestellingen moet in het onderhavige geval geacht worden te zijn opengesteld door het bestuursorgaan.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 09/5355 WOB uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts, en de Korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland, verweerder. Procesverloop Bij brief van 18 november 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van eiser om stukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2010. Partijen zijn niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten. |
Overwegingen Feiten en omstandigheden 1. Op 2 oktober 2009 is namens eiser bij verweerder een verzoek om stukken op grond van de Wob ingediend. Op 18 november 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het Wob-verzoek. Vervolgens heeft verweerder op 11 december 2009 alsnog beslist op eisers Wob-verzoek. Wettelijk kader 2.1. Op 1 oktober 2009 is de nieuwe Wet dwangsom en beroep niet tijdig beslissen in werking getreden. Ingevolge het hiermee gewijzigde artikel 7:1, aanhef en onder e, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met het overgangsrecht in artikel III van de Wet dwangsom en beroep niet tijdig beslissen, dient vanaf 1 oktober 2009 rechtstreeks beroep te worden ingesteld als rechtsmiddel tegen het niet tijdig nemen van een besluit. 2.2. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra: a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. 2.3. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Ingevolge het vijfde lid kan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft. 2.4. Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen., 2.5. Ingevolge artikel 4:18, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was. 2.6. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge artikel 4:17 van de Awb verbeurde dwangsom vast. 2.7. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wob beslist het bestuurorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen. Het bestuurorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen 3.1. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel verweerder inmiddels heeft beslist op eisers Wob-verzoek, eiser nog een belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dit belang is gelegen in het vaststellen van de volgens eiser door verweerder verbeurde dwangsom. 3.2. Gelet op rechtsoverwegingen 1. en 2.7. had verweerder uiterlijk op 30 oktober 2009 op eisers Wob-verzoek moeten beslissen. Niet is gebleken dat verweerder de beslistermijn heeft verdaagd. De beslistermijn is dus overschreden. 3.3. Verweerder heeft de ontvankelijkheid van het beroep bestreden met de stelling dat hij de ingebrekestelling van 3 november 2009 niet heeft ontvangen en dat verweerder het indienen van een aanvraag, in het bijzonder een ingebrekestelling, via de elektronische weg niet heeft opengesteld. De eventuele toezending van de ingebrekestelling per fax is dus niet op juiste wijze gebeurd. 3.4. Eiser heeft in dit kader gesteld dat de ingebrekestelling per fax en per post is toegezonden. De ingebrekestelling per post is niet onbestelbaar retour ontvangen. De brief wordt dan geacht te zijn ontvangen. Bovendien is in een soortgelijke zaak een kopie van de originele ingebrekestelling (per post) van verweerder retour ontvangen; eiser heeft een kopie hiervan en van de envelop waarin hij deze retour heeft ontvangen overgelegd. Verder heeft eiser gesteld dat verweerder de elektronische weg wel heeft opengesteld nu hij heeft gereageerd op verzoeken die louter per fax zijn ingediend en nimmer heeft aangegeven dat dit niet mogelijk is. 3.5. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat eiser de per post verzonden ingebrekestelling aangetekend of met bericht van ontvangst heeft verzonden. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ingebrekestelling op 3 november 2009 per post aan verweerder is verzonden. Dat de ingebrekestelling niet onbestelbaar retour is ontvangen door eiser leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan eiser meent, kan de rechtbank uit de door eiser overgelegde envelop en kopie van originele ingebrekestelling in een andere zaak verder niet opmaken dat verweerder de ingebrekestelling in deze zaak heeft ontvangen. 3.6. Eiser heeft gesteld de ingebrekestelling echter tevens per fax te hebben verzonden. Op grond van artikel 2:15, eerste lid, van de Awb - voor zover hier van belang - kan een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Op grond van het tweede en derde lid kan het bestuursorgaan elektronisch verschafte gegevens en bescheiden weigeren. Ingevolge het vierde lid deelt het bestuursorgaan een weigering op grond van dit artikel zo spoedig mogelijk mede aan de afzender. 3.7. Voorop staat dat verzending per fax blijkens de memorie van toelichting bij de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer (Kamerstukken II 2001/02, 28 483, nr. 3, blz. 7) een vorm van elektronisch verkeer is, waarop afdeling 2.3 van de Awb van toepassing is. Vaststaat dat verweerder niet uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt dat de elektronische weg voor het indienen van Wob-verzoeken (en ingebrekestellingen) is geopend. Volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) kan een bestendig bestuurlijke praktijk waarbij verzoeken reeds vele malen via de elektronische weg zijn ingediend en hierop is besloten, grond bieden voor het oordeel dat aan betrokkene kenbaar is gemaakt dat de elektronische weg voor dergelijke verzoeken is geopend (zie de uitspraak van 29 april 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: BD0772). Zoals eiser onweersproken heeft gesteld en met stukken heeft onderbouwd, zijn door verweerder vele via de elektronische weg ingediende Wob-verzoeken afgehandeld. Onder die omstandigheden mocht eiser er in dit geval van uitgaan dat verweerder hiermee de elektronische weg ten aanzien van Wob-verzoeken en ingebrekestellingen voor hem heeft opengesteld. Bovendien heeft verweerder eiser nooit te kennen gegeven dat de elektronische weg niet is opengesteld en dat per fax toegezonden stukken worden geweigerd. 3.8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser tevens de verzending van de ingebrekestelling per fax op 3 november 2009 aannemelijk gemaakt door het overleggen van een afschrift van het verzendrapport met daarop de mededeling “resultaat ok”. Verweerder heeft geen stukken (faxregistratie of iets dergelijks) overgelegd die aanleiding geven te twijfelen aan dit verzendrapport. De enkele stelling van verweerder dat hij het faxbericht niet heeft ontvangen is hiervoor onvoldoende (zie in dit kader ook de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2010, LJ-nummer: BL0693). 3.9. Gelet op het voorgaande is voldaan aan de in artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Awb, genoemde voorwaarden. Het beroep is derhalve gegrond. De verbeurde dwangsom 3.10. Gelet op de voorgaande overwegingen gaat de rechtbank er van uit dat verweerder de ingebrekestelling op 3 november 2009 per fax heeft ontvangen. De termijn van twee weken heeft daarmee gelopen tot en met 17 november 2009. Vanaf 18 november 2009 is de volgende dwangsom verbeurd: - de eerste 14 dagen (18 november 2009 tot en met 1 december 2009) € 20,- per dag is € 280,-; - de daaropvolgende 9 dagen (2 december tot 11 december 2010, datum van het besluit) € 30,- per dag is € 270,-. De door verweerder verbeurde dwangsom beloopt daarmee in totaal € 550,-. 3.11. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 109,25 (één punt maal factor 0,25 maal € 437,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. Deze zaak is van zeer gering gewicht, nu dit geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn van artikel 4:13 van de Awb is overschreden en ter hoogte van welk bedrag dwangsommen als bedoeld in artikel 4:17 van die wet zijn verbeurd. Daarnaast dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. |
Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond; - stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 550,-; - veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 109,25; - bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 150,-. |
de griffier, de rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB
-
-
WWW.UWWET.nl
2011. Alle rechten voorbehouden.
Uwwet.nl
Uwwet.nl