Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM7730, Raad van State , 200908214/1/H1

Datum uitspraak: 16-06-2010
Inhoudsindicatie: Bij onderscheiden besluiten van 9 oktober 2007 heeft het college geweigerd aan [wederpartij] vrijstellingen en bouwvergunningen eerste fase te verlenen voor het vergroten van een werktuigenberging met een paardenfokstal en het oprichten van een tussenbouw tussen een ligboxenstal en een potstal op het perceel [locatie 1] te [plaats].





Uitspraak

200908214/1/H1.
Datum uitspraak: 16 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Loenen,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 september 2009 in zaken nrs. 08/2954 en 08/2956 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.





1. Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 9 oktober 2007 heeft het college geweigerd aan [wederpartij] vrijstellingen en bouwvergunningen eerste fase te verlenen voor het vergroten van een werktuigenberging met een paardenfokstal en het oprichten van een tussenbouw tussen een ligboxenstal en een potstal op het perceel [locatie 1] te [plaats].

Bij onderscheiden besluiten van 26 augustus 2008 heeft het college de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard, met dien verstande dat het perceel [locatie 1] wordt gewijzigd in het perceel [locatie 2].

Bij onderscheiden besluiten van 9 juni 2009 heeft de raad van de gemeente Loenen de besluiten van 26 augustus 2008, voor zover daarbij de weigering vrijstellingen te verlenen is gehandhaafd, bekrachtigd en de motivering ervan nader aangevuld.

Bij uitspraak van 15 september 2009, verzonden op 17 september 2009, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 26 augustus 2008 en 9 juni 2009 vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de bezwaren te verlenen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 november 2009.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Bij onderscheiden besluiten van 31 maart 2010 heeft het college de door [wederpartij] tegen de besluiten van 9 oktober 2007 gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.D. Boesveld, advocaat te Amsterdam, en mr. J. Martens, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. Chr. P. van Eeghen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.





2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk gebied" rust op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden" met op perceelsniveau de subbestemming "grondgebonden veehouderij" (Av) en op gebiedsniveau de bestemming "agrarisch gebied met landschapswaarden deelgebied met cultuurhistorische waarden" (Al).

Ingevolge artikel 1, elfde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, wordt onder agrarisch bedrijf verstaan een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
a. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond.
b. (…)
Ingevolge het eenentwintigste lid wordt onder opslag verstaan het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, zijn gronden op de kaart aangewezen voor Agrarische doeleinden (A) bestemd voor:
a. (…)
b. ter plaatse van de subbestemming Av: grondgebonden veehouderij.
c. (…)
d. (…)
e. ter plaatse van de subbestemming Ap: een paardenhouderij annex paardenafrichtingsbedrijf en paardenhandel.

(…)

2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een productiegerichte paardenfokkerij niet in strijd is met de op het perceel rustende subbestemming "Av". Volgens het college is een paardenfokkerij, gelet op de systematiek van het bestemmingsplan, slechts toegestaan op gronden met de subbestemming "Ap". Voorts betoogt het college dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat onder het fokken van paarden tevens het fokken van paarden van derden kan worden verstaan.

2.2.1. De definitie van grondgebonden veehouderij in artikel 1, elfde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften sluit het houden van paarden niet uit. Gelet hierop, en op de omstandigheid dat op pagina 128 van de toelichting op het bestemmingsplan uitdrukkelijk is vermeld dat onder voormelde definitie niet alleen het houden van rundvee valt, maar ook het houden van schapen en/of paarden, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat op gronden met de subbestemming "Av" een productiegerichte paardenfokkerij is toegestaan, mits wordt voldaan aan de overige eisen die het bestemmingsplan stelt. De enkele omstandigheid dat het bestemmingsplan voorziet in de afzonderlijk subbestemming "Ap" biedt, gezien het voorgaande, onvoldoende aanleiding voor een andere conclusie. Het college heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht voor het oordeel dat de planwetgever met het opnemen van die subbestemming het houden van paarden op gronden met de subbestemming "Av" heeft willen uitsluiten. Voor dat oordeel bestaat te minder aanleiding, nu de subbestemming "Ap" niet alleen voorziet in een paardenhouderij, maar ook in een paardenafrichtingsbedrijf en een paardenhandel.

Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de subbestemming "Av" het fokken van paarden van derden niet toestaat. Artikel 1, elfde lid, van de planvoorschriften stelt niet de eis dat de paarden waarmee gefokt wordt, eigendom van de paardenfokkerij dienen te zijn. Ook overigens volgt die eis niet uit het bestemmingsplan. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat onder het fokken van paarden tevens het fokken van paarden van derden kan worden verstaan.

Het betoog faalt.

2.3. Het college betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het had moeten onderzoeken of het feitelijke gebruik van het perceel past binnen de subbestemming "Av". Daartoe voert het aan dat de rechtbank heeft miskend dat het diende te beslissen op de aanvragen, zoals die door [wederpartij] zijn ingediend en door het college op 13 april 2005 zijn ontvangen. Volgens het college blijkt uit de in dat kader overgelegde stukken dat de bouwwerken mede worden opgericht ten behoeve van gebruik dat niet ten dienste staat van een grondgebonden veehouderij in de zin van artikel 1, elfde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, zodat de bouwplannen in strijd zijn met de subbestemming "Av".

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 oktober 2009 in zaak nr. 200900383/1/H1), dient bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld, indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.

2.3.2. Uit het op verzoek van [wederpartij] opgestelde "Bedrijfsadvies Stoeterij [wederpartij]" van DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V. van 8 november 2004 kan worden afgeleid dat in het beoogde bedrijf niet alleen paarden worden gefokt, maar ook paarden van derden worden gestald. Daarnaast worden paarden, voor een groot deel van derden, getraind. Het trainen van paarden vormt blijkens dat advies de voornaamste activiteit van het bedrijf. Het stallen van paarden van derden en het trainen daarvan kan evenwel niet worden aangemerkt als een bedrijfsactiviteit die is gericht op het voortbrengen van producten door het houden van dieren in een grondgebonden veehouderij, als bedoeld in artikel 1, elfde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. Onder die omstandigheden mocht het college zich op het standpunt stellen dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de bouwwerken mede zullen worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de subbestemming "Av" voorziet. De bouwplannen zijn dan ook in strijd met het bestemmingsplan. Dat [wederpartij] wellicht feitelijk bezig is met de ontwikkeling van een paardenfokkerij op het perceel, doet, wat daar ook van zij, aan de strijd van voormelde, aan de bouwplannen ten grondslag liggende, bedrijfsactiviteiten met het bestemmingsplan niet af en leidt derhalve niet tot een ander oordeel. Het college was dan ook, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet gehouden nader onderzoek te verrichten naar het feitelijke gebruik van het perceel.

Het betoog slaagt.

2.4. Voor zover [wederpartij] met zijn verweerschrift van 24 februari 2010 heeft beoogd alsnog hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank, wordt, zoals de Afdeling eerder heeft gedaan (uitspraak van 9 augustus 2006 in zaak nr. 200509420/1), overwogen dat de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) noch de Wet op de Raad van State een grondslag biedt voor het instellen van incidenteel hoger beroep.

Voorts kan, anders dan [wederpartij] ter zitting heeft verzocht, de zaak met betrekking tot de aanvragen om een bouwvergunning eerste en tweede fase voor het bouwen van een paardenstal op het perceel, waarin de voorzieningenrechter van de rechtbank bij uitspraak van 29 april 2010 in zaak nrs. 10/619 en 10/620 uitspraak heeft gedaan, niet in deze procedure worden meegenomen, nu die zaak betrekking heeft op andere bouwaanvragen en daarop genomen besluiten dan aan deze procedure ten grondslag liggen.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen de besluiten van het college onderscheidenlijk de raad van 26 augustus 2008 en 9 juni 2009 alsnog ongegrond verklaren.

2.6. Bij de besluiten van 31 maart 2010 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, de tegen de besluiten van 9 oktober 2007 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Deze besluiten worden, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is aan die besluiten de grondslag komen te ontvallen. Om die reden zal de Afdeling ze vernietigen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 september 2009 in zaken nrs. 08/2954 en 08/2956;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Loenen van 31 maart 2010;





Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010

457.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl