Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM8797, Raad van State , 200909218/1/H1

Datum uitspraak: 23-06-2010
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 25 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Grave (hierna: het college) een verzoek van [appellant] om een aan hem opgelegde last onder dwangsom in te trekken afgewezen.





Uitspraak

200909218/1/H1.
Datum uitspraak: 23 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 november 2009 in zaak nr. 08/1925 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Grave.





1. Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Grave (hierna: het college) een verzoek van [appellant] om een aan hem opgelegde last onder dwangsom in te trekken afgewezen.

Bij besluit van 29 april 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.

Bij uitspraak van 20 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 december 2009.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Cuijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.G. Schlösser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.





2. Overwegingen

2.1. Bij besluit van 30 september 2004 heeft het college [appellant] op straffe van een dwangsom gelast om het bijgebouw op het [perceel] te [woonplaats] terug te brengen naar de situatie, zoals eerder vergund. Dit besluit is na de uitspraak van de Afdeling van 18 oktober 2006 in zaak nr. 200601371/1 in rechte onaantastbaar.

Gelijktijdig met de aan [appellant] opgelegde last, heeft het college bij besluit van 30 september 2004 [huurster] van het bijgebouw, op straffe van een dwangsom gelast de bewoning ervan te beëindigen. Bij besluit van 17 februari 2005 heeft het college het door haar daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 oktober 2006 in zaak nr.200601374/1 heeft de Afdeling dit besluit vernietigd. Bij besluit van 22 mei 2007 heeft het college de daarbij gehandhaafde last ingetrokken.

2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat [appellant] in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling in zaak nr. 200601371/1 ook een beroep op het gebruiksovergangsrecht heeft gedaan en daarom aan het verzoek geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, heeft miskend dat de uitspraak van de Afdeling in zaak nr. 200601374/1 en de intrekking van de aan [huurster] gerichte last zulke feiten zijn en die het college tot intrekking van de aan hem gerichte last noopten. Hij verwijst in dit kader ook naar een brief van het college van 4 juni 2009, waarin staat dat aan de raad wordt voorgesteld om in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan voor [huurster] persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen. Voorts is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op het betoog dat voor de aan het bijgebouw aangebrachte wijzigingen geen bouwvergunning vereist is, aldus [appellant].

2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1), kan, indien na een eerdere afwijzing een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het de eerdere afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten, genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten, genomen op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (onder meer uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1, www.raadvanstate.nl). Slechts indien en voor zover aan het verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, dan wel uit het aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter op rechtmatigheid worden getoetst.

Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in evenbedoelde zin zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn opgekomen of niet vóór dat besluit konden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.


2.4. De rechtbank heeft in het gestelde omtrent het gebruiksovergangsrecht terecht geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden gezien. De Afdeling heeft in de uitspraak in zaak nr. 200601371/1 overwogen dat [appellant] niet met succes een beroep het gebruiksovergangsrecht kan doen. Hieruit volgt dat het door [appellant] aan het verzoek ten grondslag gelegde geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in voormelde zin is. De intrekking van de aan [huurster] opgelegde last is weliswaar een nieuw feit, maar dit rechtvaardigt geen hernieuwde rechterlijke toetsing, omdat op voorhand is uitgesloten dat die intrekking aan het besluit van 30 september 2004 kan afdoen.

Voor het eerst in hoger beroep heeft [appellant] gewezen op de brief van 4 juni 2009. Nog daargelaten of dit een nieuw feit of veranderde omstandigheid in evenbedoelde zin is, is de brief niet aan het afgewezen verzoek ten grondslag gelegd en heeft de rechtbank daarover geen oordeel kunnen geven.

De rechtbank heeft, nu geen plaats was voor toetsing van het besluit van 30 september 2004, de beroepsgrond ten aanzien van het vergunningvrij bouwen terecht onbesproken gelaten. Het betoog faalt.

2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door hem aan te bieden een overeenkomst te sluiten dat het college jegens hem niet handhavend zal optreden, totdat [huurster] het bijgebouw heeft verlaten.

2.5.1. Het betoog kan evenmin leiden tot het daarmee beoogde doel, nu het gestelde niet ten grondslag is gelegd aan het afgewezen verzoek.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.





Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010

414-642.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl