wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
- rechtspraak
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010
97-597.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
- rechtspraak
LJN: BM4975, Raad van State , 200909758/1/H3
Datum uitspraak: 19-05-2010
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 12 maart 2007 heeft het dagelijks bestuur vergunning verleend aan De Alliantie Amsterdam tot het splitsen van het pand [locatie] te Amsterdam in vier appartementsrechten.
Uitspraak
200909758/1/H3. Datum uitspraak: 19 mei 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te Amsterdam, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 oktober 2009 in zaak nr. 07/4877 in het geding tussen: appellante en [eiser bij de rechtbank] en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 maart 2007 heeft het dagelijks bestuur vergunning verleend aan De Alliantie Amsterdam tot het splitsen van het pand [locatie] te Amsterdam in vier appartementsrechten. Bij besluit van 31 oktober 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 30 oktober 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Amsterdam het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 januari 2010. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2010, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. R. Nomden, ambtenaar in dienst van de gemeente Amsterdam, is verschenen. |
2. Overwegingen
2.1. Het dagelijks bestuur heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat het mede namens [appellante] ingediende bezwaarschrift te laat is ingediend, nu de bezwaartermijn eindigde op 23 april 2007, terwijl het bezwaarschrift op 27 april 2007 op het gemeentehuis is ontvangen. Het dagelijks bestuur heeft deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar geacht. 2.2. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of door uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Ingevolge artikel 3:43, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Ingevolge artikel 3:44, eerste lid, voor zover thans van belang, geschiedt deze mededeling door een publicatie in een huis-aan-huisblad en door toezending van een exemplaar van het besluit aan degenen die over het ontwerp van het besluit zienswijzen naar voren hebben gebracht. Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. 2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het mede namens haar ingediende bezwaarschrift als tijdig ingediend moet worden aangemerkt. Hiertoe stelt zij dat als uitgangspunt geldt de datum van 15 maart 2007. Op die datum heeft het dagelijks bestuur aan haar mededeling gedaan van het besluit van 12 maart 2007. Voorts stelt zij dat zij informatie over het besluit van 12 maart 2007 alleen uit de Stadsdeelkrant Oud-Zuid kon vernemen. 2.4. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, is de bekendmaking en niet de mededeling van het besluit bepalend voor de aanvang van de bezwaartermijn. Het besluit is op 12 maart 2007 aan De Alliantie Amsterdam toegezonden en daarmee op die datum bekendgemaakt. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aangevangen op 13 maart 2007 en, gelet op artikel 6:7 van de Awb, geëindigd op 23 april 2007. Het bezwaarschrift is op 27 april 2007 door [appellante] op het gemeentehuis afgegeven. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. 2.5. Op 20 maart 2007 heeft het dagelijks bestuur door publicatie in de Stadsdeelkrant Oud-Zuid mededeling gedaan van het besluit. Niet in geschil is dat [appellante] daarvan kennis heeft genomen. In de publicatie is vermeld dat de splitsingsvergunning is verzonden op 12 maart 2007. In de publicatie is tevens vermeld dat een bezwaarschrift binnen zes weken na de datum van verzending kan worden ingediend. Daarmee had het voor [appellante] duidelijk kunnen zijn dat zij binnen zes weken na 12 maart 2007, de dag van verzending van de splitsingsvergunning, een bezwaarschrift kon indienen. Nu de publicatie een week na de aanvang van de bezwaartermijn heeft plaatsgehad, was [appellante] derhalve in de gelegenheid om tijdig een bezwaarschrift - eventueel een bezwaarschrift op nader aan te voeren gronden - in te dienen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat in zoverre geen aanleiding bestaat de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. 2.6. Een mededeling aan [appellante] door toezending van het besluit is niet bepalend voor de aanvang van de bezwaartermijn, zoals onder 2.4. is overwogen. Dat, als door haar gesteld, een exemplaar van het besluit van 12 maart 2007 bij de brief van 15 maart 2007 ontbrak, is, daargelaten de juistheid daarvan, evenmin aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. |
3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. |
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010
97-597.
-
-
WWW.UWWET.nl
2010. Alle rechten voorbehouden.
Uwwet.nl
Uwwet.nl