Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Algemene wet bestuursrecht
artikel 7:11

LJN: BM0975, Rechtbank Amsterdam, AWB 06/2286 HUISV

Datum uitspraak: 18-03-2010
Inhoudsindicatie: Woningonttrekking. Beleidsnota niet in strijd met de Huisvestingswet, geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan had moeten worden afgeweken van het beleid





Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06/2286 HUISV

uitspraak van de meervoudige kamer

in de zaak tussen:

de besloten vennootschap [vennootschap].
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. M.B. Koetser,

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid,
verweerder,
gemachtigde mr. T.M. van Gorsel.





Procesverloop
Bij besluiten van 19 april 2005 heeft verweerder onttrekking van de zelfstandige woonruimte vergund voor de panden [adres 1 en 2], [adres 3] en [adres 4].

Tegen deze vergunningen is bezwaar gemaakt door [persoon 1], [persoon 2], de Stichting Belangenbehartiging Bewoners en Ondernemers Oud Zuid, Huurdersvereniging de Pijp, Stichting Wijkopbouworgaan Wijkcentrum Ceintuur, [persoon 3], Bewonerscommissie Henrick de Keijserstraat en Bewonerscommissie Henrick de Keijserstraat .

Verweerder heeft deze bezwaren met het besluit van 6 april 2006 (hierna het bestreden besluit) deels niet-ontvankelijk en deels gegrond verklaard. Verweerder heeft de vergunde onttrekkingen alsnog geweigerd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2010. Daar heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar advocaat en [gemachtigde 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is tevens verschenen [persoon 2] (hierna: [persoon 2]). Het onderzoek is vervolgens gesloten.





Overwegingen
Ten aanzien van het belang bij een beoordeling van het beroep

1.1. De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat eiseres per 30 november 2006 niet langer eigenaar is van de panden. Het belang van eiseres bij beoordeling van het beroep kan er daarom niet langer in gelegen zijn dat zij over de gevraagde onttrekkingsvergunningen komt te beschikken. De vraag rijst dan ook of eiseres thans nog (voldoende) belang heeft bij een beoordeling van het beroep.

1.2. Eiseres heeft gesteld dat zij de procedure heeft voortgezet met het oog op een mogelijke schadeclaim. Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) kan de omstandigheid dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming tot het oordeel leiden dat nog belang bestaat bij het beroep. Daarvoor is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat daadwerkelijk schade is geleden als gevolg van dat besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 22 december 2004, LJN: AR8009).

1.3. Aan eiseres zijn in eerste instantie onttrekkingsvergunningen verleend waarmee zij het door haar voorgestane project kon uitvoeren. Later zijn deze vergunningen – tengevolge van de ingediende bezwaren – ingetrokken, als gevolg waarvan het project niet in ongewijzigde vorm doorgang kon vinden. Eiseres heeft gesteld dientengevolge schade te hebben geleden. Deze schade bestaat uit voorbereidingskosten en gederfde winst. De rechtbank acht de mogelijkheid van schade voldoende onderbouwd. Als vast zou komen te staan dat de intrekking van de vergunningen onrechtmatig is geweest, acht de rechtbank het voorts voldoende aannemelijk dat deze schade in causaal verband staat tot het bestreden besluit. De rechtbank zal hieronder, gegeven hetgeen eiseres daartegen heeft aangevoerd, het bestreden besluit dan ook inhoudelijk beoordelen.

Ten aanzien van de derde-belanghebbende
2.1. Eiseres kan met deze procedure niet meer bereiken dat aan haar een onttrekkingvergunning wordt verleend. De woningen – waaronder de woning van [persoon 2] - kunnen dus niet meer door eiseres aan de woonruimtevoorraad worden onttrokken. [persoon 2] heeft ter zitting aangevoerd dat hij desondanks belanghebbende is bij de procedure omdat eiseres een geschiedenis heeft op het gebied van schadeclaims. Succesvolle claims worden volgens [persoon 2] betaald uit belastinggeld zodat hij net als iedere andere burger belanghebbende is. [persoon 2] heeft zich ook uit moreel oogpunt gevoegd in de procedure.

2.2. De rechtbank is van oordeel dat [persoon 2], nu deze procedure nog slechts gaat over de onrechtmatigheid van het bestreden besluit in verband met een mogelijke schadeclaim, een onvoldoende individueel bepaalbaar belang daarbij heeft. In het door hem aangegeven belang bij deze procedure onderscheidt hij zich onvoldoende van andere burgers. Nu hij daarom niet als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt, behoeven zijn argumenten bij de beoordeling van het beroep geen bespreking.

Wettelijk kader
3.1. Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet is het verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, of voor een zodanig gedeelte aan die bestemming te onttrekken, dat die woonruimte daardoor niet langer geschikt is voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als waarvoor deze zonder zodanige onttrekking geschikt is.

3.2. Ingevolge artikel 31 van de Huisvestingswet wordt een vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.

3.3. Ingevolge artikel 32 van de Huisvestingswet bepaalt de gemeenteraad in de huisvestingsverordening ten minste de voorwaarden en voorschriften die burgemeester en wethouders in het belang van de voorziening in de behoefte aan woonruimte aan de vergunning, bedoeld in artikel 30, eerste lid, kunnen verbinden.

3.4. Ingevolge artikel 2 van de Partiële Huisvestingsverordening Amsterdam Oud Zuid 2000 (hierna: de Verordening) wordt als categorie als bedoeld in artikel 30 van de Huisvestingswet aangewezen alle woonruimten in het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid ongeacht de huur- of koopprijs.

3.5. Ingevolge artikel 11 van de Verordening – voorzover hier van belang – past het dagelijks bestuur bij de beoordeling van aanvragen om vergunning, de beleidsregels toe die zijn vervat in de beleidsnota “Partiële Huisvestingsverordening stadsdeel Amsterdam Oud Zuid” (hierna: de Beleidsnota). Deze beleidsregels worden gehanteerd ter toetsing van het belang van het behoud of de samenstelling van de woningvoorraad.

3.6. Ingevolge artikel 12, aanhef en onder A, van de Verordening – voorzover hier van belang – kan aan een vergunning de voorwaarde worden verbonden dat door de aanvrager andere woonruimte binnen de gemeente Amsterdam wordt gecreëerd, die naar het oordeel van het dagelijks bestuur en met inachtneming van de in artikel 11 bedoelde richtlijnen, als gelijkwaardige woonruimte kan worden aangemerkt (reële compensatie).

3.7. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk I, 2.B onder 2 van de Beleidsnota is onttrekking van zelfstandige woonruimte met een huur tot maximum de huursubsidiegrens of de maximale koopprijsgrens in beginsel uitsluitend toegestaan in geval:
- van sloop-nieuwbouw; hierbij is geen compensatie vereist;
- de aanvrager kan aantonen dat de onttrekking, ten behoeve van bedrijfsruimte op de plaats van vestiging nodig is in verband met een zwaarwegend economisch belang; hierbij is in beginsel compensatie vereist;
- dat er sprake is van een dienstwoning op een bedrijfsterrein (…);
- dat een woning buiten een bedrijfsterrein – als gevolg van hinder veroorzaakt door omliggende bedrijven – eveneens niet meer aangemerkt kan worden als zijnde van belang voor de volkshuisvesting; compensatie is hierbij niet vereist.

Inhoudelijk beoordeling van het bestreden besluit
4.1. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerders beleid onverbindend is wegens strijd met het bepaalde in artikel 31 van de Huisvestingswet. De wet is gebaseerd op een ‘ja mits’ terwijl het in geding zijnde onderdeel van de Beleidsnota gebaseerd is op een ‘nee tenzij’.

4.2. De rechtbank volgt eiseres niet in deze stelling. In artikel 31 van de Huisvestingswet is bepaald dat de vergunning wordt verleend tenzij – kort gezegd – het belang van de woonruimtevoorraad groter is dan het belang dat met de onttrekking is gediend. In de Beleidsnota is uitgewerkt in welke gevallen het belang van de onttrekking groter is dan dat van de woningvoorraad. Dit beleid heeft de Afdeling niet in strijd geacht met de wet en ook niet onredelijk of kennelijk onjuist geacht (bijvoorbeeld de Afdeling 17 februari 2000, LJ-nummer AP5648). De rechtbank ziet – anders dan door eiseres is verzocht – geen aanleiding van deze jurisprudentie van de Afdeling af te wijken. Verweerder voert terecht aan dat de plaatselijke situatie zodanig kan zijn – en in zijn Stadsdeel met name ook zo is – dat het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad zodanig zwaar weegt dat snel voldaan is aan de ‘ja mits-bepaling’ van artikel 31 van de Huisvestingswet. Van onverbindendheid van dit onderdeel van de Beleidsnota wegens strijd met de wet is daarom geen sprake.

4.3. Niet in geschil is dat geen van de vier situaties als bedoeld in hoofdstuk I, 2B, onder 2 van de Beleidsnota zich hier voordoet. Eiseres stelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afwijken van het beleid.

4.4. De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres genoemde bijzondere omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn die verweerder hadden moeten doen besluiten tot afwijking van het door hem gevoerde beleid. Eiseres heeft als bijzondere omstandigheden genoemd het feit dat alle (overige) vergunningen voor het project waren verleend en dat eiseres haar bouwplannen heeft moeten aanpassen. Dat zijn echter geen omstandigheden die zo bijzonder zijn dat zij leiden tot gevolgen die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De slechte toestand van de fundering van de panden is een omstandigheid waarin via de sloop/nieuwbouw regeling in het beleid is voorzien. Tot slot is ook het feit dat bij primair besluit de vergunningen wel zijn verleend evenmin een bijzondere omstandigheid omdat verweerder gelet op het bepaalde in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot heroverweging mag overgaan.

4.5. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.





Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.





Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, als voorzitter en mrs. L.H. Waller en C.H. Rombouts, als leden, in tegenwoordigheid van mr. M. de Vries, als griffier.

Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2010.

De griffier, De voorzitter,

Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.

Afschrift verzonden op:
DOC: B

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl