Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM8815, Raad van State , 200905965/1/H2

Datum uitspraak: 23-06-2010
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft het college aan [appellante] € 29.445,00, vermeerderd met de wettelijke rente, ter vergoeding van planschade toegekend.





Uitspraak

200905965/1/H2.
Datum uitspraak: 23 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 juni 2009 in zaak
nr. 08/2400 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.





1. Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft het college aan [appellante] € 29.445,00, vermeerderd met de wettelijke rente, ter vergoeding van planschade toegekend.

Bij besluit van 21 februari 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 juni 2009, verzonden op 29 juni 2009, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 april 2008 (lees: 21 februari 2008) vernietigd, het besluit van 6 september 2007 (lees: 14 augustus 2007) herroepen, aan [appellante] ten laste van de gemeente Tilburg een vergoeding wegens planschade toegekend van € 48.000,00 te vermeerderen met wettelijke rente en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, per fax ingekomen bij de Raad van State op 9 augustus 2009, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door A.C.W. van Dongen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M.B. van Overdijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.





2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 7:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), geschiedt, tenzij het horen geschiedt door of mede door het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan, het horen door: een persoon die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest, of meer dan een persoon van wie de meerderheid, onder wie degene die het horen leidt, niet bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest.

Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent het college, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de samenstelling van de commissie voor de bezwaarschriften in overeenstemming is met artikel 7:5, eerste lid, van de Awb. [appellante] voert daartoe aan dat uit de brieven van 18 januari 2006 en 19 januari 2006 kan worden afgeleid dat een van de leden van die commissie reeds betrokken is geweest bij de voorbereiding van het besluit van 14 augustus 2007.

2.2.1. Uit de omstandigheid dat in beide brieven wordt vermeld dat voor vragen contact kan worden opgenomen met de afdeling Ruimtelijke Ordening, volgt niet dat het daarmee belaste lid van de commissie voor de bezwaarschriften ook betrokken was bij de voorbereiding van het besluit van 14 augustus 2007. Dat dit lid wel betrokken was bij de procedure die heeft geleid tot de vaststelling van het bestemmingsplan "Bakertand" doet daar niet aan af nu die betrokkenheid niet ziet op de voorbereiding van dat besluit. Daarom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de samenstelling van de commissie voor de bezwaarschriften in overeenstemming is met artikel 7:5, eerste lid, van de Awb. Daarbij komt dat de meerderheid van de commissie niet bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest.

Het betoog faalt.

2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, niet is geschonden. [appellante] voert daartoe aan dat het rapport van de stichting Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) eerst in juni 2007 is uitgebracht en dat mede gelet hierop de redelijke termijn, gezien de periode gelegen tussen de datum van haar aanvraag om vergoeding van planschade en de uitspraak van de rechtbank, is overschreden.

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2008 in zaak nr.200802629/1) is in zaken zoals deze, die uit een bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke instanties bestaat, in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste vijf jaar redelijk. Daarbij mag, zoals de Afdeling voorts in die uitspraak heeft overwogen, de behandeling van het bezwaar ten hoogste één jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, waarbij onder omstandigheden aanleiding kan bestaan overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 4 maart 2009 in zaak nr. 200804799/1) vangt de redelijke termijn aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. In gevallen zoals deze, waarin in beroep bij de rechtbank is aangevoerd dat de redelijke termijn is geschonden, dient de rechtbank daarover op basis van de voormelde voor de behandeling van het bezwaar en het beroep gestelde termijnen haar oordeel te geven. Bij die beoordeling geldt dat de behandeling van het bezwaar en de behandeling van het beroep tezamen niet meer dan drie jaar mag duren en dat een vertraging bij één van beide behandelingen kan worden gecompenseerd door voortvarendheid bij de andere behandeling. Voorts heeft de Afdeling eerder overwogen (uitspraak van 3 juni 2009 in zaak nr. 200804819/1) dat de periode gelegen tussen de aanvraag en het indienen van het bezwaarschrift niet relevant is in het kader van de redelijke termijn.

Het college heeft op 12 oktober 2007 het door [appellante] gemaakte bezwaar ontvangen en heeft op 21 februari 2008 op dit bezwaar beslist. De rechtbank heeft op 24 juni 2009 uitspraak gedaan, zodat de redelijke termijn in de hier bedoelde zin niet is geschonden. De periode voorafgaande aan 12 oktober 2007, in welke het rapport van de SAOZ is uitgebracht, is hierbij gelet op bovengenoemde uitspraken van de Afdeling niet van belang, temeer nu in die periode nog geen geschil over de hoogte van de planschade was gerezen. De rechtbank heeft in dat verband terecht overwogen dat [appellante] tegen het niet tijdig nemen van een besluit een bezwaarschrift had kunnen indienen. Uit hetgeen [appellante] bij brief van 15 november 2006 gericht aan het college naar voren heeft gebracht, had het college niet hoeven te begrijpen dat zij bezwaar maakte tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag. In deze brief verzoekt zij onder verwijzing naar de termijnen opgenomen in de Procedureregeling planschadevergoeding 2005 om van de voortgang van de aanvraag op de hoogte te worden gehouden.

Het betoog faalt.

2.4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college is uitgegaan van een onjuiste waardebepaling van haar perceel. [appellante] voert daartoe aan dat in het advies van de SAOZ ten onrechte geen rekening is gehouden met vergelijkingsobjecten zoals gebruikelijk is bij de waardebepaling ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ-waarde). Bovendien is in het advies van de SAOZ de waarde niet bepaald door een taxateur die bekend is met de feitelijke situatie en de omgevingswaarde. Voorts voert [appellante] aan dat de door de SAOZ gehanteerde grondprijs van € 6,50 per m2 te laag is en dat voor vergelijkbare gronden € 9,31 per m2 is betaald.

2.4.1. Het betoog faalt. Bij de beoordeling van een aanvraag om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bepaling van de WOZ-waarde niet plaatsvindt aan de hand van criteria die van belang zijn voor de beoordeling van een aanvraag om vergoeding van planschade en dat bij die bepaling niet, zoals bij de planvergelijking, betekenis wordt toegekend aan de maximale invulling van het oude regime, maar dat vooral de feitelijke situatie bepalend is. In het advies van de SAOZ van juni 2007 is bij de waardebepaling rekening gehouden met de ligging, bereikbaarheid, directe omgeving, vorm en omvang van de kavel, aard en constructie van de opstallen, staat van onderhoud hiervan, ruimtelijke indeling en aanwendingsmogelijkheden van de opstallen, waarbij de planologische situatie van de gronden een belangrijke indicatie is. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit advies onzorgvuldig tot stand is gekomen of zodanige gebreken bevat dat het college dit niet aan het besluit tot vergoeding van planschade ten grondslag mocht leggen. Hieraan doet niet af dat de in het advies opgenomen taxatie is verricht door een taxateur uit 's-Hertogenbosch en niet, zoals [appellante] voorstaat, uit Tilburg. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat in verband hiermee niet van deze taxatie mocht worden uitgegaan. Daarbij heeft het college in het besluit van 21 februari 2008 voldoende gemotiveerd toegelicht waaruit de verschillen tussen de WOZ-waarde en de door de SAOZ vastgestelde waarde bestaan en dat de WOZ-waarde bij de vaststelling van de omvang van de planschade in beginsel niet relevant is. In het advies van de SAOZ zijn de gronden met de bestemming "Agrarisch kernrand gebied" gewaardeerd op € 6,50 per m2 waarbij ten tijde van belang de ligging, vorm en functionaliteit in aanmerking is genomen. Geen aanleiding bestaat die waarde voor onjuist te houden nu in dezelfde periode door de gemeente meer gronden met die bestemming en prijs zijn gekocht. De door [appellante] genoemde gronden van de erven Van Riel zijn niet vergelijkbaar nu, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bij de aankoop van die gronden twee andere percelen die niet aan de Abcovenseweg liggen, zijn betrokken.

Het betoog van [appellante] dat zij ten gevolge van het uitblijven van de geplande ontwikkelingen op haar perceel schade lijdt in verband met het niet kunnen verhuren van het bedrijfspand en het moeten betalen van belasting over gebouwen die geen rendement meer opleveren, slaagt evenmin nu, reeds daargelaten of deze kostenpost tijdig is gesteld, geen causaal verband bestaat tussen die schade en het nieuwe bestemmingsplan.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.





Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010

85-616.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl