- rechtspraak
Datum uitspraak: 15-06-2010
De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
Ingevolge artikel 8:87, tweede lid, van de Awb zijn de artikel 8:81, tweede, derde en vierde lid, en 8:82 tot en met 8:86 van overeenkomstige toepassing. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan een verzoek om opheffing of wijziging eveneens worden gedaan door een belanghebbende die door de voorlopige voorziening rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, door het bestuursorgaan of door het beroepsorgaan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het systeem van de wet voortvloeit dat de in artikel 8:87 van de Awb neergelegde mogelijkheid tot wijziging of opheffing van een getroffen voorziening slechts in beeld komt, indien sprake is van een wijziging van feiten en/of omstandigheden ná de datum waarop de voorziening is getroffen doch vóór de datum waarop op het bezwaar of beroep is beslist. Tevens kan dit artikel van toepassing zijn indien sprake is van feiten en/of omstandigheden die eerst na de datum waarop de voorziening is getroffen doch vóór de datum waarop op het bezwaar of beroep is beslist, bekend zijn geworden, doch, waren zij eerder bekend geweest, wellicht niet tot het treffen van een voorziening dan wel tot het treffen van een andere voorziening hadden geleid.
Zoals hiervoor reeds overwogen vloeit uit het systeem van de wet voort dat de in artikel 8:87 van de Awb neergelegde mogelijkheid tot wijziging of opheffing van een getroffen voorziening slechts in beeld komt, indien sprake is van een wijziging van feiten en/of omstandigheden ná de datum waarop de voorziening is getroffen.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (Ww) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Ww – voor zover hier van belang - mag en moet de reguliere bouwvergunning slechts worden geweigerd, indien:
a. het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2 en 120;
b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening (...);
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
Artikel 52, eerste lid, van de Ww luidt als volgt:
‘In afwijking van artikel 46, eerste lid, houden burgemeester en wethouders de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning eveneens aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en het bouwen tevens is aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer of artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet is vereist, tenzij de beschikking op de aanvraag om laatstbedoelde vergunning reeds is gegeven, en
a. over het ontwerp van de beschikking geen zienswijzen naar voren zijn gebracht en de beschikking niet afwijkt van dat ontwerp, of
b. indien het onder a gestelde niet van toepassing is:
1. zes weken zijn verstreken na de dag waarop een exemplaar van die beschikking ter inzage is gelegd, of
2. binnen die termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan en op dat verzoek is beslist.’
Klik hier voor de hele uitspraak.
Uwwet.nl