Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
<     Naar vorige pagina                                                       Naar volgende pagina     >



§ 6. Kennisgeving van de wens tot regeling bij wet

Artikel 130.Kennisgeving van de wens tot regeling bij wet

1. In gevallen waarin de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp dan wel de inwerkingtreding van een overgelegd (ontwerp)besluit bij wet wordt geregeld, tekent de Griffier op de begeleidende brief de dag van ontvangst aan en de dag, waarop de wens uiterlijk te kennen kan worden gegeven. Hij draagt zorg, dat de begeleidende brief met de genoemde aantekening onverwijld wordt gepubliceerd. Als eerste dag van de termijn die van toepassing is op het overgelegde (ontwerp)besluit, geldt de dag na die van ontvangst.

2. De procedure, bedoeld in het eerste lid, vindt eveneens toepassing wanneer de wens te kennen kan worden gegeven dat inlichtingen worden ontvangen of dat overleg wordt gewenst.



Artikel 130a.Uitspreken van de wens door de Kamer zelf

1.Indien de Kamer besluit de bedoelde wens te kennen te geven, doet de Voorzitter hiervan onverwijld mededeling aan de desbetreffende minister en aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.

2.Een voorstel tot het te kennen geven van deze wens moet in een vergadering van de Kamer worden gedaan hetzij door de Voorzitter, hetzij door een van de leden.



Artikel 130b.Uitspreken van de wens namens de Kamer

De wens dat regeling bij wet plaats heeft kan namens de Kamer door de Voorzitter te kennen worden gegeven. Alvorens hiertoe te besluiten, raadpleegt hij zo mogelijk de daarvoor in aanmerking komende commissie of commissies. Hij doet van het te kennen geven van de wens onverwijld mededeling aan de Kamer, aan de desbetreffende minister en aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.



Artikel 130c.Uitspreken van de wens door dertig leden

Indien dertig of meer leden de bedoelde wens te kennen willen geven, doen zij dit door schriftelijke mededeling aan de Voorzitter, die hiervan onverwijld kennis geeft aan de Kamer, aan de desbetreffende minister en aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.



Hoofdstuk X. Verzoekschriften

Artikel 131.Behandeling van de conclusies van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven

1. Bij de openbare behandeling van de door de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven voorgestelde conclusies kan ieder lid amendementen op deze conclusies voorstellen. Op deze voorstellen zijn de bepalingen omtrent amendementen op voorstellen van wet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat ook amendementen, waarvan de strekking tegengesteld is aan die van de conclusies van de commissie, toelaatbaar zijn.

2. Verwerpt de Kamer de voorgestelde conclusies zonder daarvoor andere in de plaats te stellen, dan worden de stukken in handen van een tijdelijke commissie gesteld of, indien de conclusies reeds door een tijdelijke commissie waren voorgesteld, in handen van een nieuwe tijdelijke commissie, die daaromtrent nader aan de Kamer verslag zal moeten uitbrengen.



Artikel 132.Minister besluit geen gevolg te geven aan besluit; inhandenstelling

Indien de Kamer zich heeft verenigd met de conclusies in een verslag van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven, waarbij een minister wordt uitgenodigd iets te doen of na te laten en de minister bij brief te kennen heeft gegeven daaraan geen gevolg te geven, wordt deze brief in handen gesteld van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven, die aan de Kamer kan voorstellen dit stuk met de onder haar berustende stukken te stellen in handen van een vaste of een algemene commissie, ten einde daarover dan nader aan de Kamer verslag uit te brengen.



Hoofdstuk Xa. Burgerinitiatief

Artikel 132aHet burgerinitiatief

1. Het burgerinitiatief is een voorstel om een onderwerp voor behandeling door de Kamer voor te dragen en is gericht op de vervaardiging, wijziging of intrekking van een wettelijke regeling dan wel op het te voeren regeringsbeleid.

2. Het burgerinitiatief kan niet betreffen:
a. een aangelegenheid van een decentrale overheid;
b. een vraag over, klacht of bezwaar tegen het regeringsbeleid;
c. een onderwerp waarover korter dan twee jaar voor indiening van het burgerinitiatief door de Kamer een besluit is genomen, behoudens in het geval van substantiële en voldoende concrete nieuwe feiten of omstandigheden die ten tijde van de beraadslaging over het onderwerp in de Kamer niet bekend waren;
d. belastingen en begrotingen;
e. zaken die in strijd zijn met de Grondwet en de goede zeden.

3. In het reglement, bedoeld in artikel 20, eerste lid, kunnen nadere voorwaarden worden gesteld.

4. De initiatiefnemer kan verzocht worden een toelichting te geven op zijn burgerinitiatief.

5. De Kamer neemt ten aanzien van elk geagendeerd burgerinitiatief een besluit.



Hoofdstuk XI. Het vragen van inlichtingen aan de regering

§ 1. De interpellatie

Artikel 133.De interpellatie

1.Indien een lid over een onderwerp dat vreemd is aan de orde van de dag inlichtingen van een of meer ministers verlangt, kan hij, onder aanduiding van de voornaamste punten waarover hij vragen wil stellen, aan de Kamer verlof vragen tot het houden van een interpellatie. Zulk een verlof wordt mondeling gevraagd bij gelegenheid van een regeling van werkzaamheden. De Voorzitter kan ook op een ander tijdstip het aanvragen van een interpellatie toestaan.

2.De Kamer verleent het verlof indien het verzoek tot het houden van interpellatie wordt gesteund door ten minste dertig leden.

3.Wanneer de Kamer het gevraagde verlof verleent, bepaalt zij hetzij dadelijk, hetzij later, een dag, waarop de interpellatie zal worden gehouden. De daarbij betrokken minister wordt uitgenodigd op de bepaalde dag in de vergadering tegenwoordig te zijn. Indien de zaak zeer veel spoed vereist en de minister tegenwoordig is, kan de Kamer besluiten, dat de interpellatie dadelijk wordt gehouden. De minister geeft dan, indien hem dit mogelijk is, dadelijk de gevraagde inlichtingen; is hem dit niet mogelijk, dan stelt de Kamer de verdere behandeling tot een later tijdstip uit.

4.De interpellant doet, tenzij de interpellatie dadelijk wordt gehouden, de Voorzitter zo spoedig mogelijk schriftelijk weten, welke vragen hij bij de interpellatie zal stellen. Deze zendt ze aan de daarbij betrokken minister door, tenzij bij hem, wegens vorm of inhoud van de vragen, daartegen overwegend bezwaar bestaat. Doorgezonden vragen brengt de Voorzitter ter kennis van de leden, en maakt deze openbaar.

5.Bij een interpellatie voert de interpellant niet meer dan twee malen en een ander lid niet meer dan eenmaal het woord, tenzij de Kamer hiertoe verlof geeft.



§ 2. Schriftelijke vragen

Artikel 134.Indienen schriftelijke vragen

1.Het lid dat schriftelijk vragen wil stellen aan een of meer ministers dient deze vragen bij de Voorzitter in. De vragen dienen kort en duidelijk geformuleerd te zijn.

2.De Voorzitter zendt de vragen aan de desbetreffende minister, tenzij bij hem wegens vorm of inhoud van de vragen daartegen overwegend bezwaar bestaat. De Voorzitter brengt de doorgezonden vragen ter kennis van de leden en maakt deze openbaar.

Artikel 135.Beantwoording schriftelijke vragen

1.Indien de minister niet in staat is de vragen binnen drie weken te beantwoorden laat hij dit de Voorzitter onder opgave van redenen weten.

2.De Griffier is belast met de publicatie elke drie maanden van een overzicht van de vragen die langer dan zes weken op beantwoording wachten.

3.De vragen worden met de schriftelijke antwoorden opgenomen in het Aanhangsel van de Handelingen.



§ 3. Het mondelinge vragenuur

Artikel 136.Het mondelinge vragenuur

1. Het mondelinge vragenuur vindt plaats op dinsdag aan het begin van de vergadering. De ministers zijn op dit tijdstip steeds beschikbaar behoudens verplichtingen die naar het oordeel van de Voorzitter voor moeten gaan.

2. Een lid kan ten hoogste één onderwerp aanmelden waarover hij tijdens het mondelinge vragenuur vragen wil stellen. Het lid meldt het onderwerp schriftelijk bij de Voorzitter aan uiterlijk dinsdag 12.00 uur. De aanmelding kan niet eerder geschieden dan donderdag 12.00 uur in de voorgaande week dan wel, indien dit later is, direct na sluiting van de laatste vergadering in de voorgaande week.

3. De Voorzitter beslist over welke van de aangemelde onderwerpen binnen het vragenuur vragen worden gesteld.

4. De Kamer kan in een bijzonder geval voor het mondeling vragenuur ook een ander tijdstip vaststellen. De Voorzitter bepaalt dan het tijdstip waarop het onderwerp van de vragen bij hem dient te zijn aangemeld.

5. De Voorzitter nodigt de desbetreffende ministers uit voor het vragenuur, waarbij hij mededeling doet van het onderwerp van de vragen. Vervolgens maakt de Voorzitter het onderwerp van de vragen openbaar.



Artikel 137
[Vervallen per 31-03-2004]




Artikel 138.Volgorde vragenstellers en spreektijden

1. De Voorzitter bepaalt de volgorde waarin de onderwerpen tijdens het vragenuur aan de orde worden gesteld.

2. Bij het aan de orde komen van een onderwerp wordt het lid dat het onderwerp heeft aangemeld, de vragensteller, eerst voor ten hoogste twee minuten het woord verleend om over dit onderwerp aan een minister vragen te stellen en een toelichting te geven. De minister wordt voor ten hoogste twee minuten het woord verleend om de vragen te beantwoorden.

3. De vragensteller krijgt na de beantwoording opnieuw het woord voor ten hoogste twee minuten om aan de minister aanvullende vragen te stellen. De minister wordt voor ten hoogste een minuut per vraag het woord verleend om de vragen te beantwoorden.

4. Vervolgens kan de Voorzitter aan andere leden, ieder voor ten hoogste een halve minuut per vraag, het woord verlenen om aan de minister vragen te stellen over hetzelfde onderwerp. De minister wordt voor ten hoogste een halve minuut per vraag het woord verleend om de vragen te beantwoorden.

5. Tijdens het vragenuur zijn interrupties niet toegestaan, en kunnen de leden van een fractie gezamenlijk ten hoogste tweemaal een vraag als bedoeld in het vierde lid stellen.



Artikel 139.Geen moties; einde vragenuur

1.Tijdens het vragenuur kan geen verlof gevraagd worden tot het houden van een interpellatie, noch kunnen moties worden ingediend.

2.Onderwerpen die aan het einde van het vragenuur nog niet aan de orde zijn gekomen, komen te vervallen.



Hoofdstuk XIA. Kabinets(in)formatie

Artikel 139a.Vragen van inlichtingen aan kabinets(in)formateur(s)

1 Onverwijld na de installatie van een nieuw verkozen Tweede Kamer, maar uiterlijk een week na de installatie, beraadslaagt de Kamer in plenaire zitting over de verkiezingsuitslag. Het doel van de beraadslaging is een of meer informateurs onderscheidenlijk formateurs aan te wijzen en de door hen uit te voeren opdracht vast te stellen. Indien dat doel niet in de desbetreffende vergadering kan worden bereikt, besluit de Kamer daarover in een volgende vergadering, zo spoedig als dat mogelijk is.

2 Indien een informatieopdracht wordt afgerond, formuleert de Kamer in beginsel binnen een week na de dag van afronding een formatieopdracht, en wijst zij voor de uitvoering daarvan een of meer formateurs aan.

3 Indien de aangewezen informateurs of formateurs hun opdracht teruggeven, formuleert de Kamer in beginsel binnen een week na de dag van teruggave een nieuwe opdracht, en wijst zij voor de uitvoering daarvan een of meer informateurs onderscheidenlijk formateurs aan.

4 Na een tussentijdse val van het kabinet kan de Kamer beraadslagen over de wenselijkheid of richting van een nieuwe kabinetsformatie. Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

5 De aanwijzing van een informateur dan wel formateur geschiedt onder toepassing van de artikelen 69 tot en met 73.



Artikel 139b.Vragen van inlichtingen aan kabinets(in)formateur(s)

De Kamer kan tijdens de uitvoering en na afronding van een opdracht tot kabinets(in)formatie besluiten om een formateur of informateur dan wel formateurs of informateurs uit te nodigen om over het verloop van die kabinets(in)formatie inlichtingen te verschaffen.



Hoofdstuk XII. Parlementaire enquête en ander (parlementair) onderzoek

Artikel 140.Regeling parlementair en extern onderzoek

Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden voorschriften gegeven over de besluitvorming betreffende de totstandkoming van en betreffende andere onderwerpen met betrekking tot:
a. parlementair onderzoek middels een parlementaire enquête of door een tijdelijke commissie, en
b. extern onderzoek.



Artikel 141.Enquêtecommissie

Een parlementaire enquête wordt uitgevoerd door een hiervoor in te stellen commissie uit de Kamer, de enquêtecommissie.



Artikel 142.Tijdelijke commissie

Ander parlementair onderzoek dan bedoeld in artikel 141 wordt uitgevoerd door een hiervoor in te stellen commissie uit de Kamer, de tijdelijke commissie.



Hoofdstuk XIIa. Geheimhouding bij vergaderingen met gesloten deuren

Artikel 143.Geheimhouding besloten commissievergadering

1. Ten aanzien van de gedachtewisseling in een besloten commissievergadering wordt geheimhouding in acht genomen, met uitzondering van hetgeen de commissie in haar verslag vermeldt.

2. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de commissie haar opheft.

3. De geheimhouding kan door de commissie in een besloten commissievergadering worden opgeheven.



Artikel 144.Geheimhouding plenaire vergadering met gesloten deuren

1. Ten aanzien van de gedachtewisseling in een plenaire vergadering met gesloten deuren wordt geheimhouding in acht genomen.

2. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de Kamer haar opheft.

3. De geheimhouding kan door de Kamer, met gesloten deuren vergaderend, worden opgeheven.



Artikel 145.Schending van de geheimhouding

1. Het Presidium kan de Kamer voorstellen om een lid, dat de geheimhouding, bedoeld in de artikelen 143 en 144, niet in acht neemt, voor ten hoogste één maand uit te sluiten van alle vergaderingen van één of meer commissies.

2. Het Presidium kan de Kamer eveneens voorstellen om een lid, als bedoeld in het eerste lid, voor ten hoogste de verdere duur van de zitting uit te sluiten van de kennisneming van vertrouwelijke stukken.

3. Een voorstel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt niet gedaan dan nadat het Presidium het betrokken lid in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord.

4. Een voorstel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt in stemming gebracht bij de aanvang van de eerste vergadering na de dag waarop het Presidium tot het doen van het voorstel heeft besloten. Over dit voorstel wordt niet beraadslaagd.

5. Een besluit van de Kamer ingevolge dit artikel wordt door de Voorzitter onverwijld ter kennis gebracht van het betrokken lid.



Hoofdstuk XIIb. Vertrouwelijke stukken

Artikel 146.Vertrouwelijke stukken

1. De vertrouwelijkheid ten aanzien van de inhoud van een vertrouwelijk stuk wordt door een ieder in acht genomen.

2. Ter griffie wordt een register bijgehouden van bij de Kamer dan wel bij de commissies ingekomen vertrouwelijke stukken.

3. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden voorschriften gegeven omtrent de aanwijzing en de behandeling van vertrouwelijke stukken. In ieder geval worden in deze regeling voorschriften gegeven over het registreren, het ter inzage leggen, het inzien, het verspreiden en het vermenigvuldigen van vertrouwelijke stukken.



Artikel 147.Schending van de vertrouwelijkheid ten aanzien van de inhoud van een vertrouwelijk stuk

In het geval een lid de vertrouwelijkheid ten aanzien van de inhoud van een vertrouwelijk stuk niet in acht neemt, is artikel 145 van overeenkomstige toepassing.



Artikelen 148 t/m 150
[Vervallen per 03-07-2008]




Hoofdstuk XIIc. Registers

Artikel 150a.Registers

1. Ter griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden hun nevenactiviteiten en de (te verwachten) inkomsten uit hun nevenactiviteiten vermelden, uiterlijk één week na aanvaarding daarvan, alsmede belangen die redelijkerwijs als relevant kunnen worden beschouwd. Onder inkomsten wordt verstaan: loon in de zin van artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met de eindheffingsbestanddelen, bedoeld in artikel 31 van die wet of winst uit onderneming in de zin van afdeling 3.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. Op uiterlijk 1 april na ieder kalenderjaar waarin de inkomsten zijn genoten vermelden de leden opnieuw hun inkomsten over dat kalenderjaar.

2. Ter griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden hun buitenlandse reizen waarvan vervoers- en verblijfskosten geheel of gedeeltelijk door derden worden betaald vermelden, uiterlijk één week na terugkeer in Nederland.

3. Ter griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden de door hen ontvangen geschenken en voordelen met een hogere waarde dan 50 euro vermelden, uiterlijk één week na ontvangst van het geschenk of het voordeel.

4. De drie registers liggen voor een ieder ter inzage.

5. De Griffier is belast met de publicatie, twee maal per jaar, van de opgaven in het register voor de nevenfuncties en belangen.

-

Het reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is voor het laatst geactualiseerd op: 23 januari 2017.

De status van deze wet is: zeer goed.

Klik hier voor meer informatie.

<     Naar vorige pagina                                                       Naar volgende pagina     >
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl