Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BO6046, Rechtbank Haarlem , 163305/09-3758

Datum uitspraak: 10-11-2010
Inhoudsindicatie: echtscheiding-hoofverblijf minderjarige bij vader, afwijzing verzoek moeder hvb bij haar in Italie.





Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector civiel
familie- en jeugdrecht

echtscheiding/tegenspraak

zaak-/rekestnr.: 161227/09-2957 (voorlopige voorzieningen)
163305/09-3758 (echtscheiding)
168035/10-1067 (verdeling)

beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 10 november 2010

in de zaak van:

[naam man],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de man,
advocaat mr. G.B.J. Montagne, kantoorhoudende te Haarlem,

tegen

[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.A. van der Stroom-Willemsen, kantoorhoudende te Rotterdam.





1 Procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 3 augustus 2010 en de daarin vermelde stukken;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 10 september 2010;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 10 september 2010;
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de vrouw van 17 september 2010;
- De brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 20 september 2010.

1.2 De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 september 2010 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. Montagne en de vrouw door mr. Van der Stroom-Willemsen. Partijen en hun advocaten hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.





2 Feiten en omstandigheden

2.1 Partijen zijn op [datum] 2001 te [plaats], Italië met elkaar gehuwd.

2.2 Uit dit huwelijk is geboren de minderjarige [naam]:
- [naam minderjarige], geboren op [datum] 2004 te [plaats]:
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.

2.3 De man heeft op 27 augustus 2009 een volmacht verstrekt respectievelijk een verzoek gedaan tot teruggeleiding van de minderjarige.
De vrouw heeft op 12 oktober 2009 in Italië een echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt.

2.4 Bij beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 20 november 2009 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek aangehouden teneinde de beslissing omtrent de bevoegdheid van de Italiaanse rechter af te wachten.

2.5 Bij beschikking van de rechtbank te Bologna, Italië, van 14 januari 2010 is in het kader van het Haags Kinderontvoeringsverdrag de onmiddellijke terugkeer naar Nederland gelast van de minderjarige.

2.6 In de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank te Bologna, Italië op 5 februari 2010 een voorlopige voorziening vastgesteld op grond van artikel 20 Brussel II-bis, inhoudende dat de dochter van partijen aan hen wordt toegewezen en dat zij woonachtig zal zijn bij de man.

2.7 Op 7 februari 2010 is de vrouw met [naam minderjarige] teruggekeerd naar Nederland.

2.8 In het kader van een kort gedingprocedure bij de rechtbank Haarlem hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij zij een tijdelijke regeling zijn overeengekomen met betrekking tot het gebruik van de echtelijke woning en met betrekking tot de zorg en omgang met de minderjarige. Deze vaststellingsovereenkomst is aan het vonnis in kort geding van 27 mei 2010 gehecht. In dit vonnis heeft de voorzieningenrechter de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen met betrekking tot de kinder- en partnerbijdrage.

2.9 Bij brief van 9 juli 2010 heeft de vrouw aan de rechtbank bericht dat zij de lopende procedures in Italië heeft ingetrokken. Zij heeft voorts verzocht om de echtscheiding tussen partijen op voorhand uit te spreken en om voor de overige verzoeken een nieuwe zitting te bepalen. Bij beschikking van 3 augustus 2010 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en voor de overige verzoeken van partijen een zitting bepaald.





3 Beoordeling

Procedure 161227/09-2957 (voorlopige voorzieningen)

3.1 Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw het verzoek van de vrouw om toevertrouwing van de minderjarige alsmede de afgifte van de goederen strekkende tot haar dagelijks gebruik in de voorlopige voorzieningenprocedure ingetrokken, zodat hierover niet meer beslist behoeft te worden. Nu er in de voorlopige voorzieningenprocedure geen beslissing meer te nemen valt, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.

Procedure 163305/09-3758 (echtscheiding)

Gezag en hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige] en vervangende toestemming tot verhuizing 3.2 De man heeft zijn verzoek om eenhoofdig gezag ter zitting ingetrokken. Thans staat ter beoordeling van de rechtbank waar (Italië of Nederland) en bij wie (de man of de vrouw) de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige] zal zijn.
Partijen zijn in de hierboven onder 2.8 genoemde kort gedingprocedure een tijdelijke regeling overeengekomen, waarbij [naam minderjarige] op het adres van de man staat ingeschreven. Partijen zijn in dit kader een tijdelijke zorgregeling overeengekomen waarbij [naam minderjarige] de eerste week van maandag tot en met donderdag naar school bij de vrouw verblijft en van donderdag na school tot zaterdagochtend 10.00 uur bij de man verblijft. In de andere week verblijft [naam minderjarige] van maandag tot woensdag naar school bij de vrouw en van woensdag uit school bij de man tot zaterdagochtend.

3.3 De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige] bij hem moet worden bepaald. De man legt allereerst aan zijn verzoek ten grondslag het feit dat de vrouw [naam minderjarige] ongeoorloofd naar Italië heeft overgebracht. Hij acht het voorts in het belang van [naam minderjarige] dat zij opgroeit in Nederland, hier naar school gaat en de school hier continueert. De man heeft aangegeven dat partijen altijd voornemens waren om [naam minderjarige] in Nederland te laten opgroeien. Zij hebben geprobeerd om in Italië een bestaan op te bouwen, maar dit werkte niet voor de man, onder meer niet door het Italiaanse belastingstelsel. Partijen hebben toen besloten om in Nederland te gaan wonen, zodat de vrouw vanuit Nederland kon werken voor de [bedrijf] van haar ouders in Italië. Om die reden hebben de man en de vrouw ook hier in Nederland een huis gekocht, aldus de man. Indien de hoofdverblijfplaats bij de vrouw wordt bepaald, betekent dit dat zij [naam minderjarige] zal meenemen naar Italië en dat er geen sprake meer zal zijn van een gelijke zorgregeling zoals die nu tijdelijk is overeengekomen.

3.4 De vrouw heeft verzocht om aan haar toestemming te verlenen voor een verhuizing met [naam minderjarige] naar Italië. Subsidiair heeft zij verzocht om de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige] bij haar in Nederland te bepalen. Zij heeft een verzoek gedaan tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft zij naar voren gebracht dat [naam minderjarige] het grootste deel van haar leven in Italië heeft gewoond, in de nabijheid van de familie van de vrouw en dat die zorgsituatie kan worden voortgezet. De vrouw heeft altijd de hoofdzorg voor [naam minderjarige] gehad. Zij heeft gesteld dat het leven in Italië voor [naam minderjarige] meer te bieden heeft dan een leven in Nederland. Omdat de vrouw werkt in de [bedrijf] van haar ouders, kan zij meer beschikbaar zijn voor [naam minderjarige] dan nu het geval is omdat [naam minderjarige] conform de vaststellingsovereenkomst naar de naschoolse opvang moet. [naam minderjarige] vindt dit volgens de vrouw niet leuk. Voorts heeft de moeder van de vrouw gezondheidsproblemen, waardoor het noodzakelijk is dat de vrouw het bedrijf van haar ouders gaat overnemen, aldus de vrouw. De vrouw heeft gesteld dat de man in de vakanties omgang kan hebben met zijn dochter, zowel in Nederland als in Italië, waar voor hem een appartement beschikbaar is, zodat hij nog steeds een intensief contact met zijn dochter kan hebben.

3.5 Op 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking getreden. Deze wet heeft directe werking. In deze wet is, in geschillen waarbij de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, de terminologie gewijzigd in die zin dat de rechter in plaats van een regeling inzake de omgang een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag kan vaststellen, welke regeling onder andere een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken kan omvatten, en de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijf heeft.

3.6 De ouders hebben gezamenlijk gezag over [naam minderjarige]. Dit brengt mee dat de moeder voor de verhuizing van [naam minderjarige] naar Italië in beginsel toestemming van de vader behoeft. Een geschil tussen de ouders kan op de voet van artikel 1:253a BW voorgelegd worden aan de rechter.

Om een beslissing te kunnen nemen in het kader van artikel 1:253a BW dienen de belangen van de minderjarige een eerste overweging van de rechtbank te vormen. Echter, conform vaste rechtspraak, dient de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en het kind op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van het kind, zijn mening en de mate waarin het geworteld is in zijn omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.

3.7 Ter terechtzitting is gebleken dat de standpunten van partijen haaks op elkaar staan en zij niet tot een vergelijk kunnen komen.

Ten aanzien van het verzoek van de moeder om vervangende toestemming van de rechtbank om met [naam minderjarige] naar Italië te mogen verhuizen, maakt de rechtbank de volgende belangenafweging.

3.8 Als uitgangspunt neemt de rechtbank dat een ouder waarbij het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, in beginsel vervangende toestemming kan krijgen om te verhuizen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd, een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. In het onderhavige geval staat vast dat de moeder ten tijde van het huwelijk de zorg voor [naam minderjarige] voor het grootste deel op zich nam, om die reden gold dit uitgangspunt ten tijde van het uiteengaan van partijen ook voor haar. Dit uitgangspunt lijdt naar het oordeel van de rechtbank echter uitzondering indien een ouder voornemens is naar het buitenland te verhuizen en ook wanneer er sprake is van co-ouderschap. In laatstgenoemde gevallen, waarvan hier (inmiddels) sprake is, maakt verhuizing immers per definitie inbreuk op de plicht en het recht van de andere ouder om zijn of haar kind te verzorgen en op te voeden en op het recht van het kind op omgang met die ouder. Verhuizing naar Italië brengt, mede gelet op de afstand en de daaraan gekoppelde lange reistijd, verhoogde reis- en contactkosten en dergelijke met zich mee, waardoor het min of meer gelijke aandeel dat beide ouders inmiddels in de opvoeding van [naam minderjarige] hebben, ten aanzien van de vader drastisch wordt ingeperkt. Daarom kan vervangende toestemming voor verhuizing in dit geval alleen verleend worden indien de belangen van de moeder duidelijk veel zwaarder wegen dat de belangen van de vader en het kind bij het behoud van de status-quo.

3.9 Alle belangen en omstandigheden van dit geval afwegende, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar belang bij verhuizing met [naam minderjarige] naar Italië zwaarder weegt dan het belang van [naam minderjarige] om in haar vertrouwde omgeving in [plaats] te blijven wonen en het belang van de man bij een frequent contact met [naam minderjarige]. Hierbij speelt een rol dat de vrouw de verhuizing met [naam minderjarige] in eerste instantie niet in overleg met de man heeft voorbereid, maar dat de man na het uiteengaan van partijen onverhoeds is geconfronteerd met een inbreuk op zijn gezagsrecht door de vrouw, die [naam minderjarige] toen zonder toestemming van de man heeft meegenomen naar Italië. Voorts heeft de man aannemelijk gemaakt dat hij in de zomer niet langer dan een maand vrij kan nemen en dat hij beperkt is in zijn vrije dagen. Vast staat dat toewijzing van het verzoek van de vrouw zou betekenen dat het intensieve contact dat [naam minderjarige] en de man nu hebben, drastisch zou worden beperkt.

Het belang van de vrouw om in haar geboorteland het bedrijf van haar ouders te kunnen voortzetten en om terug te keren naar de sociale omgeving waarin zij zich goed thuis voelt speelt een rol, maar is van onvoldoende gewicht om de belangenafweging in haar voordeel te laten uitvallen. Hierbij weegt mee dat de vrouw, toen nog geen sprake was van het uiteengaan van partijen, voornemens was en ook mogelijkheden zag om vanuit Nederland voor het bedrijf van haar ouders werkzaam te zijn. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit op dit moment geen reële optie meer is. De stelling dat de gezondheid van haar moeder hard achteruit gaat, is daartoe niet voldoende, nu niet aannemelijk is geworden dat er geen alternatieve oplossingen zijn om deze situatie op te vangen. Het feit dat [naam minderjarige] Italië goed kent en Italiaans spreekt, is door de rechtbank meegewogen, maar maakt de beslissing niet anders nu deze factoren ook voor haar verblijf in Nederland gelden.

Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de moeder en het verzoek van vader om het hoofdverblijf van [naam minderjarige] in Nederland aan respectievelijk de moeder en de vader toe te wijzen, overweegt de rechtbank als volgt.

3.10 Op dit moment staat [naam minderjarige] in onderling overleg ingeschreven bij de man. De vrouw heeft aangegeven dat zij nog niet weet hoe zij gaat handelen als haar verzoek om toestemming voor verhuizing naar Italië wordt afgewezen. Gelet op alle factoren die bij de behandeling ter zitting naar voren zijn gekomen, zal de rechtbank bij de beslissing van de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige] op dit moment aansluiten bij de bestaande situatie en deze bepalen bij de man. De rechtbank acht dit het meest in belang van [naam minderjarige], met het oog op rust en duidelijkheid.

De rechtbank zal op grond van het vorenstaande de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige] bij de man bepalen, en het subsidiaire verzoek van de vrouw afwijzen.

Verdeling zorg- en opvoedingstaken
3.11 Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft de vrouw een verzoek gedaan voor het geval de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige] bij haar wordt bepaald. Ter zitting heeft de man aangegeven dat hij een co-ouderschapregeling zoals bij de vaststellingsovereenkomst is overeengekomen zou willen zien als definitieve regeling. De rechtbank is van oordeel dat het belang van [naam minderjarige] het meest gediend is met een regeling waarbij frequent contact met beide ouders het uitgangspunt is. Omdat [naam minderjarige] al het nodige heeft meegemaakt de afgelopen tijd door de scheiding van haar ouders, zal de rechtbank de regeling zoals is vastgesteld bij de vaststellingsovereenkomst volgen. Dit betekent dat de vrouw en [naam minderjarige] contact zullen hebben met elkaar in de ene week van zaterdagochtend 10.00 uur tot en met donderdag in school en de andere week van zaterdagochtend 10.00 tot woensdag in school. De rechtbank zal niet de bepaling in de vaststellingsovereenkomst dat de vrouw de naschoolse opvang moet respecteren opnemen in deze zorgregeling. Op de dagen dat zij de zorg heeft voor [naam minderjarige], is het aan haar hoe zij dit wil invullen. Zij is daarbij niet verplicht om [naam minderjarige] van de naschoolse opvang gebruik te laten maken. De rechtbank zal aldus beslissen.

Voortgezet gebruik echtelijke woning
3.12 Nu de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige] bij de man is bepaald, is zijn belang bij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning groter dan dat van de vrouw. Daarbij heeft de man aangegeven dat hij voornemens is de woning over te nemen. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, het verzoek van de vrouw afwijzen.

Kinderbijdrage
3.13 Niet in geschil is dat de behoefte van [naam minderjarige] € 780 bedraagt. De vrouw heeft verzocht om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, ook indien de situatie is dat [naam minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de man heeft. Dit hangt immers af van de zorgverdeling, aldus de vrouw. De man heeft gesteld dat hij alle kosten van [naam minderjarige] voldoet en dat de vrouw geen kinderbijdrage kan verzoeken.
Vaststaat dat op grond van hiervoor vastgestelde zorgregeling de vrouw ongeveer twee derde van de zorg voor [naam minderjarige] heeft. Aangezien de vrouw het grootste deel van de zorg voor [naam minderjarige] heeft en de man de toeslagen voor [naam minderjarige] ontvangt, acht de rechtbank het redelijk dat de man een kinderbijdrage zal betalen aan de vrouw voor [naam minderjarige]. Dit betekent dat de man, bij gebleken voldoende draagkrachtruimte, waarover hieronder meer, aan de vrouw zal dienen te voldoen een bijdrage van € 515 per maand (twee derde van de kosten van [naam minderjarige]) Voldoende aannemelijk is geworden dat de vrouw geen aandeel kan voldoen in de kosten van [naam minderjarige].

Behoefte van de vrouw aan een partnerbijdrage
3.14 De vrouw heeft verzocht om een door de man te betalen uitkering in haar levensonderhoud. De man heeft gesteld dat de vrouw geen behoefte heeft aan een bijdrage. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij thans niet meer in haar eigen levensonderhoud kan voorzien dan zij reeds doet met inkomsten uit de [bedrijf].

De rechtbank relateert de behoefte van de vrouw aan het gezinsinkomen tijdens het huwelijk. De vrouw heeft van haar zijde aangegeven dat haar inkomen ongeveer € 1.500 netto per maand bedroeg. Voorts heeft de vrouw gesteld dat de man een inkomen had van € 8.400 in verband met privé-onttrekkingen in 2009. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat deze onttrekkingen nodig waren voor de procedures in Nederland en in Italië. De rechtbank gaat uit van een inkomen van de man van € 3.500 netto per maand. Het netto gezinsinkomen bedraagt aldus € 5.000, waarvan in ieder geval de kosten van [naam minderjarige] van € 780 worden afgetrokken. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar standpunt dat de kosten voor de kinderopvang van het netto gezinsinkomen moet worden afgetrokken. Immers, deze kosten zijn behoefteverhogend voor het kind en dit betekent dat deze kosten juist bij de behoefte van het kind zou moeten worden opgeteld, hetgeen de vrouw niet heeft gesteld bij de vaststelling van de behoeft van [naam minderjarige]. Voorts zullen bij berekening van de draagkracht van de man deze kosten worden meegenomen aan de zijde van de man.
Aangezien de splitsing van één huishouden in twee huishoudens extra kosten meebrengt, acht de rechtbank het redelijk de behoefte van de vrouw op 60% van het resterende bedrag te bepalen. De rechtbank berekent de behoefte van de vrouw dan ook op € 2.532 netto per maand. Hiervan wordt afgetrokken de inkomsten van de vrouw van € 1.500 per maand, hetgeen een behoefte betekent van € 1.032 netto per maand, zijnde € 1.500 bruto per maand.

Draagkracht van de man
3.15 Bij de beoordeling van de draagkracht van de man is de rechtbank uitgegaan van de volgende, aan de dossierstukken en het verhandelde ter zitting ontleende gegevens:
- de winst uit onderneming bedroeg in 2007 € 65.694, in 2008 € 67.064 en in 2009 € 88.209. De rechtbank zal het gemiddelde resultaat over deze drie jaren van € 73.656 per jaar meenemen,bij het bepalen van de draagkracht.
De vrouw heeft gesteld dat het resultaat 2009 gecorrigeerd dient te worden nu de man een duurdere auto in 2009 heeft aangeschaft, ter zake waarvan de man een lening heeft afgesloten van € 20.109 met een maandelijkse aflossing van € 438,56. De rechtbank passeert dit verweer nu de vrouw onvoldoende onderbouwd heeft dat het hier om een duurdere auto gaat en de rechtbank ook overigens overweegt dat het hier gaat om de aanschaf van auto waarvan noch de koopprijs noch de maandelijkse aflossingstermijn als onredelijk hoog en niet passend binnen het bedrijf van de man te achten zijn.

- de man heeft inkomen uit onroerend goed van € 3.633 per jaar.
- rekening wordt gehouden met de zelfstandigenaftrek en de MKB-vrijstelling.

Rekening wordt gehouden met de volgende heffingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de alleenstaande ouderkorting;
- de aanvullende alleenstaande ouderkorting;
- de combinatiekorting;
- het kindgebonden budget.

De woonlasten van de man bedragen:
- de hypotheekrente van € 1.610 per maand;
- de premie levensverzekering van € 19 per maand;
- de forfait overige eigenaarslasten van € 95 per maand;
- het eigenwoningforfait van € 1.936.

De rechtbank houdt voorts rekening met de volgende lasten:
- de premie lijfrente bedraagt € 1.918 per jaar;
- de premie arbeidsongeschiktheidverzekering bedraagt € 3.923 per jaar;
- de premie ziektekostenverzekering bedraagt € 100 per maand;
- op de aanslag zelf betaalde inkomensafhankelijke bijdrage van € 136 per maand;
- de kosten kinderopvang bedragen conform de factuur van de NSO € 447 per maand. De rechtbank houdt daarbij rekening met een tegemoetkoming van de overheid in deze kosten en zal rekening houden met een bedrag van € 300;

De rechtbank houdt, gezien de beslissing omtrent de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige], geen rekening met omgangskosten. Voorts wordt geen rekening gehouden met de premie overlijdensrisicoverzekering, aangezien de man dit uit zijn eigen vrije ruimte dient te betalen.

De man heeft aan bijzondere kosten een bedrag van € 150 opgevoerd. Hij heeft ter zitting gesteld dat dit bedrag is afgesproken in de vergadering van de Vereniging van Eigenaren van het pand waar de man woont. De man heeft voorts aangegeven dat hiermee onder meer het onderhoud van de garage gefinancierd wordt. De vrouw heeft dit ter zitting niet betwist, zodat de rechtbank met deze last rekening zal houden.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en rekening houdend met de fiscale effecten, acht de rechtbank de man in staat om als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam minderjarige] aan de vrouw te voldoen € 515 per maand alsmede om aan de vrouw als uitkering in haar levensonderhoud te betalen € 1.042 bruto per maand te betalen. De rechtbank zal aldus beslissen.

Procedure 168035/10-1067 (verdeling)

Verdeling
3.16 partijen hebben geen overeenstemming bereikt over een peildatum. Dit betekent dat de rechtbank het wettelijke systeem zal volgen met betrekking tot de peildatum. Als peildatum voor de omvang van de gemeenschap geldt de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, als peildatum voor de waardering geldt als datum de datum van feitelijke verdeling.

3.17 Ter zitting is tussen partijen afgesproken dat voor de waarde van de echtelijke woning zal worden uitgegaan van het taxatierapport van januari 2010 waarin de waarde van de woning is vastgesteld op € 440.000. Partijen zijn het erover eens dat de woning aan de man zal worden toegescheiden, mits hij de financiering om de vrouw uit te kopen en de woning over te nemen rond zal krijgen.
Voorts is de waarde van de eenmanszaak van de man aan de orde geweest. De advocaat van de vrouw heeft verzocht om een verklaring van de accountant van de man alsmede om de cijfers van het derde kwartaal van 2010.
De rechtbank zal de verdeling van de gemeenschap pro forma aanhouden op hierna te noemen wijze.





4 Beslissing

De rechtbank:

Inzake 161227/09-2957
4.1 Stelt vast dat de vrouw haar verzoek heeft ingetrokken en dat de rechtbank geen beslissingen meer in deze procedure hoeft te nemen.

Inzake 163305/09-3758
4.2 Bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [naam]:
- [naam minderjarige], geboren op [datum] 2004 in [plaats];
is bij de man.

4.3 Stelt de volgende verdeling vast inzake de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot voornoemde minderjarige:
[naam minderjarige] verblijft bij de vrouw de ene week van zaterdagochtend 10.00 uur tot en met donderdag in school en de andere week van zaterdagochtend 10.00 uur tot woensdag in school.

4.4 Bepaalt dat de man, indien deze op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand de woning aan de [adres] nog bewoont, tegenover de vrouw bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na die inschrijving voort te zetten.

4.5 Bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam]:
- [naam minderjarige], geboren op [datum] 2004 te [plaats], telkens bij vooruitbetaling zal voldoen € 515 per maand, met ingang van de datum waarop deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De hiervoor vastgestelde bijdrage wordt jaarlijks van rechtswege gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.

4.6 Bepaalt dat de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud telkens bij vooruitbetaling zal voldoen van € 1.042 per maand, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De hiervoor vastgestelde bijdrage wordt jaarlijks van rechtswege gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.

4.7 Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

4.8 Wijst af het meer of anders gevorderde.

Inzake 168035/10-1067
4.9 Houdt de behandeling van de zaak met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap pro forma aan.

Bepaalt dat de vrouw uiterlijk op 4 januari 2011 dient te overleggen:
- een - naar haar inzicht volledig - overzicht van de samenstelling van de boedel op de door de rechtbank vastgestelde peildatum voor de omvang van de boedel en de waarde van de verschillende boedelbestanddelen op de door de rechtbank vastgestelde peildatum voor de waardering van de boedel;
- bewijsstukken ter staving van de waarde van die boedelbestanddelen per peildatum;
- een voorstel tot verdeling.

Bepaalt dat de man uiterlijk binnen acht weken na voornoemde pro forma datum óf – indien dat eerder is – na de datum van ontvangst van bovengenoemde stukken een schriftelijke reactie, onderbouwd met stukken, op het voorstel van de vrouw aan de rechtbank dient te overleggen, dan wel – indien de vrouw zich niet heeft uitgelaten, uiterlijk binnen acht weken na bovengenoemde datum een eigen overzicht met bewijsstukken en een voorstel tot verdeling aan de rechtbank dient te overleggen.

Partijen dienen uiterlijk één week na het verstrijken van de pro forma datum voor de man of, als dat eerder is, na ontvangst van de stukken van de man ter griffie, hun verhinderdata aan de rechtbank op te geven. De rechtbank zal – ook indien geen verhinderdata van een of beide partijen zijn ontvangen – na afloop van deze termijn binnen drie werkdagen een definitieve zittingsdatum bepalen. Uitstel van deze zittingsdatum, al dan niet met instemming van de wederpartij, wordt in beginsel niet verleend.

Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. van Andel, voorzitter, en mrs. R.A. Otter en E.J. van Keken, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.E. Lee, griffier, op 10 november 2010.





Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl