artikel 383 - rechtspraak
Onderwerp: BENOEMING CURATOR
Datum uitspraak: 01-12-2000
Rechtsgebied: Personen-en familierecht
De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
"De situatie waarop de ouders zich beroepen wordt erdoor gekenmerkt dat de ouders in gezinsverband blijven samenwonen met hun zoon en zich de zorg voor hun zoon in de directe zin van het woord blijven aantrekken in verband met zijn geestelijke beperkingen ondanks zijn meerderjarigheid. De relatie tussen de ouders en de zoon laat zich omschrijven als een voortgezette zorgrelatie. De ouders continueren zodoende op bijzondere wijze hun ouderlijke verantwoordelijkheid. Dat doen zij gezamenlijk, maar ook heeft elk van hen een specifieke betrokkenheid. Een dergelijk samenlevingsverband onderscheidt zich van de gebruikelijke situatie die intreedt als een kind meerderjarig wordt. Die specifieke situatie verdient de bescherming van art. 8 EVRM."
Op grond van dit één en ander is het Hof tot de juiste slotsom gekomen dat de onmogelijkheid om twee curatoren te benoemen in het onderhavige geval een inmenging in de zin van lid 2 van art. 8 EVRM vormt.
Op de gronden vermeld in de punten 2.3.1 - 2.3.4 van de conclusie van de Advocaat-Generaal Moltmaker moet worden aangenomen dat het - in het belang van de curandus - voorkomen van onenigheid tussen de curatoren het oogmerk van de wetgever is geweest bij de regeling dat slechts één curator kan worden benoemd.
Het onderhavige geval wordt daardoor gekenmerkt dat het meerderjarige kind wegens zijn geestelijke handicap de ouderlijke zorg nodig blijft houden en dat de ouders die zorg op dezelfde wijze als voorheen (willen) voortzetten. Voorts zijn bij het benoemen van beide ouders tot curator alleen de belangen van de ouders zelf en de zoon betrokken, terwijl tevens vaststaat dat zowel de ouders als de zoon wensen dat de ouders gezamenlijk tot curator worden benoemd.
Tegen de achtergrond van de rechtspraak van het EHRM waarin aan het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven, neergelegd in art. 8 EVRM, ver strekkende betekenis is toegekend, en in aanmerking genomen het in 3.5.3 overwogene en de omstandigheid dat thans voorzien is in een wettelijke regeling van de continuering van het gezamenlijk ouderlijk gezag na echtscheiding (art. 1:251 lid 2 BW), de gezamenlijke voogdij (art. 1:282 BW) en de benoeming van twee of meer bewindvoerders bij de onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen (art. 1:437 BW), moet worden aangenomen dat in voormeld oogmerk van de wetgever in een geval als hiervoor in 3.5.3 omschreven niet meer een rechtvaardiging als bedoeld in lid 2 van art. 8 EVRM kan worden gevonden voor evenvermelde inmenging in het door lid 1 van die bepaling beschermde gezinsleven van de ouders en de zoon.
In het onderhavige geval kan voorts niet worden gezegd dat het vinden van een oplossing voor de gevolgen van de ongeoorloofdheid van evenvermelde inmenging de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat. Immers, het ligt voor de hand om bij benoeming van beide ouders tot curator in een geval als het onderhavige de artikelen van Afdeling 6 van Titel 14 van Boek 1 BW die betrekking hebben op gezamenlijke voogdij, van overeenkomstige toepassing te achten.
Klik hier voor de hele uitspraak.
Uwwet.nl