Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BO9745, Gerechtshof Leeuwarden , 200.056.802

Datum uitspraak: 02-12-2010
Inhoudsindicatie: Als ingangsdatum voor de kinderalimentatie ziet het hof geen aanleiding af te wijken van hetgeen gebruikelijk is, te weten datum indiening verzoekschrift. Behoeft van de kinderen wordt bepaald door gezinsinkomen tijdens de laatste jaren van de relatie.





Uitspraak
Beschikking d.d. 2 december 2010
Zaaknummer 200.056.802

HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Beschikking in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.J. Skála, kantoorhoudende te Haren,

tegen

[naam],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.F.M. Seip, kantoorhoudende te Groningen.





Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 10 november 2009 heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [naam kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en [naam kind 3] (hierna: [kind 3]), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], met ingang van 6 februari 2009 bepaald op € 52,- per kind per maand en vanaf 1 juli 2009 op € 174,- per kind per maand, inclusief fiscaal voordeel.





Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 10 februari 2010, heeft de vrouw verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank van 10 november 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende de kinderalimentatie, vanaf januari 2008, te bepalen op € 500,- per kind per maand, althans op een in goede jusititie te bepalen bedrag.

Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 25 maart 2010, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht de vrouw in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, althans in goede justitie de ingangsdatum en kinderalimentatie vast te stellen.

Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken.

Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de minderjarige [naam kind 2] haar mening niet kenbaar gemaakt.

Ter zitting van 23 augustus 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vrouw en de man, bijgestaan door hun advocaten.





De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Uit de affectieve relatie tussen de man en de vrouw zijn [naam] (hierna: [kind 1]), [kind 2] en [kind 3] geboren. De man heeft de kinderen erkend.

2. De relatie tussen partijen is in september 2007 beëindigd. De man en de vrouw zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige kinderen. De inmiddels jongmeerderjarige [kind 1] heeft sinds juli 2008 zijn hoofdverblijfplaats bij de man. [kind 2] en [kind 3] verblijven bij de vrouw.

3. De vrouw heeft zich op 6 februari 2009 gewend tot de rechtbank met het verzoek om de kinderalimentatie met ingang van 1 oktober 2007 te bepalen op € 500,- per kind per maand en vanaf 1 augustus 2008 op € 600,- per kind per maand. Van de zijde van de man is een verweerschrift ingekomen.

4. De rechtbank heeft beslist zoals hiervoor vermeld onder 'het geding in eerste aanleg'. De vrouw heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.

De geschilpunten
5. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de ingangsdatum;
- de behoefte van de kinderen;
- de draagkracht van de man.

De ingangsdatum
6. Partijen zijn verdeeld over de ingangsdatum van de kinderalimentatie.

7. De vrouw stelt in haar beroepschrift dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de datum van indiening van het verzoekschrift. Volgens de vrouw dient uit te worden gegaan van een eerdere ingangsdatum, te weten 1 januari 2008. De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat de man tot en met december 2007 al haar vaste lasten heeft voldaan en vanaf januari 2008 alleen de hypotheekrente heeft betaald en daarnaast terugbetaling van deze bedragen vordert in de tussen partijen aanhangig zijnde verdelingsprocedure.

8. De man bestrijdt in zijn verweerschrift dat moet worden uitgegaan van een eerdere ingangsdatum dan door de rechtbank bepaald. Volgens de man brengt het belang van rechtszekerheid met zich mee dat van de datum van indiening van het verzoekschrift moet worden uitgegaan. De man is van mening dat de vrouw een geheel andere beleving van de gang van zaken heeft dan hij. De vrouw heeft zich juist niet bereid getoond tot overleg, aldus de man. Hij stelt door de passieve houding van de vrouw nadelige financiële consequenties te ondervinden, waaronder het feit dat de hypotheekrente van de voormalige echtelijke woning vanaf september 2009 niet meer fiscaal aftrekbaar is. Hij voelde zich door de passieve houding van de vrouw gedwongen om te procederen (en advocaatkosten te maken), terwijl hij steeds bereid was om in redelijkheid afspraken te maken. Het feit dat de vrouw in 2008 geen actie(s) heeft ondernomen, zoals bijvoorbeeld het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank, dient volgens de man voor haar eigen rekening en risico te komen.

9. Het hof overweegt het volgende. Gebruikelijk is dat - in een situatie als de onderhavige - de alimentatie eerst ingaat op de datum waarop het inleidend verzoek ter griffie van de rechtbank is ingediend. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die het hof aanleiding geven af te wijken van wat gebruikelijk is. Het daartoe door de vrouw aangevoerde en door de man gemotiveerd betwiste, acht het hof onvoldoende.

10. Mede gelet op deze ingangsdatum behoeft de stelling van de vrouw (voor zover het hof haar stelling goed begrepen heeft) dat de man naast [kind 2] en [kind 3] ook voor [kind 1] € 500,- dient bij te dragen geen bespreking meer, nu [kind 1] op 29 augustus 2009 jongmeerderjarig is geworden en tevens vaststaat dat hij sinds juli 2008 zijn hoofdverblijfplaats bij de man heeft. De stelling van de vrouw ter zitting dat [kind 1] regelmatig bij haar verblijft, wat hier ook van zij, maakt dit niet anders. Geenszins is gebleken dat het zou gaan om een structurele wijziging van de hoofdverblijfplaats van [kind 1].

De behoefte van de kinderen
11. Partijen verschillen van mening over de behoefte van de kinderen.

12. De vrouw heeft zich in haar beroepschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat de rechtbank voor het berekenen van de behoefte van de kinderen uit had moeten gaan van een gemiddeld inkomen van € 62.000,- over de jaren 2006, 2007 en 2008 in plaats van uit te gaan van een gemiddeld inkomen op grond van de jaarstukken van de man over de periode 2004 tot en met 2006. Volgens de vrouw heeft de man zijn belastingaangiften over 2004, 2005, 2006 en 2007 niet in het geding gebracht en verbergt hij een inkomen over 2007 van tenminste € 14.705,-. De vrouw stelt dat de behoefte van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] moet worden bepaald op € 1.520,- per maand, zijnde € 506,- per kind per maand.

13. De man bestrijdt het standpunt van de vrouw. Hij is van mening dat het gezinsinkomen, zoals dat bestond toen partijen nog een gezin vormden, het uitgangspunt dient te zijn. Nu zij in september 2007 uit elkaar zijn gegaan, hebben zij niet het gehele jaar 2007 een gezin gevormd. De man is van mening dat de rechtbank het netto gezinsinkomen aan de hand van de juiste gegevens heeft berekend. De man betwist de stelling van de vrouw dat het netto gezinsinkomen € 62.000,- bedroeg. Ook betwist hij de berekening van de behoefte door de vrouw. Zij heeft de berekening niet onderbouwd en niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de verschuldigde belasting is berekend. Ook heeft de vrouw geen rekening gehouden met diverse premies die de man verschuldigd is (zoals premies in verband met de levensverzekering, lijfrente, arbeidsongeschiktheidsverzekering en zorgverzekering). Voorts heeft de man aangegeven dat het door de vrouw genoemde bedrag aan inkomen van € 14.705,- in 2007 uitkeringen met betrekking tot het persoonsgebonden budget voor [kind 3] betreft.

14. Het hof kan de stellingen van de vrouw niet volgen. De behoefte van de kinderen wordt bepaald door het gezinsinkomen tijdens de laatste jaren van de relatie. In het geval dit gezinsinkomen (deels) heeft bestaan uit winst uit onderneming, komt het redelijk voor om ook hier als uitgangspunt te nemen dat deze wordt vastgesteld door middeling van de winsten van de onderneming over de laatste drie jaren. Aangezien de samenwoning tussen partijen in september 2007 is beëindigd, is het hof met de rechtbank van oordeel dat het inkomen van de man op basis van het hiervoor genoemde uitgangspunt vastgesteld dient te worden op basis van middeling van de winsten over de jaren 2004, 2005 en 2006.

15. Ter zitting is gebleken dat bij partijen de nodige onduidelijkheden bestaan met betrekking tot het persoonsgebonden budget ten behoeve van [kind 3] in 2007. De man heeft verklaard het persoonsgebonden budget te hebben aangevraagd en volgens hem is dit medio 2007 toegekend. Ook van de zijde van de vrouw is ter zitting aangegeven dat het persoonsgebonden budget niet het gehele jaar 2007 heeft bestreken. Nu vaststaat dat het persoonsgebonden budget geen structureel onderdeel heeft uitgemaakt van het gezinsinkomen toen partijen nog samenwoonden en dit budget daarnaast een specifieke behoefte van [kind 3] dekt, acht het hof het niet juist om het persoonsgebonden budget bij de bepaling van de behoefte te betrekken. Het hof zal daarom uitgaan van een behoefte van de kinderen van € 205,- per kind per maand, zoals door de man in eerste aanleg -naar het oordeel van het hof: op juiste wijze- berekend en niet door de vrouw weersproken is.

De draagkracht van de man
16. Tussen partijen is in geschil welk bedrag aan winst uit onderneming bij de berekening van de draagkracht van de man tot uitgangspunt dient te worden genomen. Voorts verschillen partijen van mening over de vraag of het inkomen van de huidige partner van de man (die in de onderneming van de man werkzaam is) volledig of slechts in beperkte mate moet worden meegenomen in de winst van de onderneming.

17. De vrouw stelt dat voor de gemiddelde winst van de onderneming van de man uitgegaan dient te worden van de jaren 2006, 2007 en 2008 en dat het inkomen van de nieuwe partner van de man beperkt moet worden tot € 3.041,- per jaar. Volgens de vrouw moet worden uitgegaan van een verzamelinkomen van de man van € 48.000,- per jaar.

18. De man heeft het standpunt van de vrouw bestreden. Hij heeft aangevoerd dat hij bij de rechtbank aannemelijk heeft gemaakt dat hij verwacht in de toekomst redelijkerwijs jaarlijks een inkomen van € 53.000,- te verwerven, zodat de rechtbank terecht is uitgegaan van dit bedrag. De man verwijst tevens naar de jaarstukken over 2008, waaruit een bedrijfsresultaat over 2008 blijkt van € 52.000,-. Ook in 2009 verwacht hij een vergelijkbaar resultaat te behalen. Voorts is de man van mening dat het jaar 2007 afwijkt van andere jaren en daarom niet als representatief dient te worden beschouwd. Hij stelt dat het hogere resultaat in 2007 van € 63.000,- te verklaren is door lagere personeelskosten, omdat hij in die periode -bij wijze van vlucht vanwege de beëindiging van de relatie tussen partijen- zeer veel zelf heeft gewerkt. Daarnaast heeft de man de stelling van de vrouw betwist dat zijn nieuwe partner niet volledig zou werken en dat daarom het inkomen van zijn nieuwe partner ten laste van de omzet van de onderneming zou moeten worden beperkt. Voorts heeft de man aangegeven dat de stelling van de vrouw dat het verzamelinkomen van de man moet worden gesteld op € 48.000,- per jaar niet onderbouwd en onbegrijpelijk is.

19. Uitgangspunt is dat de winst uit onderneming wordt vastgesteld door middeling van de winsten van de onderneming over de laatste drie jaren. Hiervan kan onder meer worden afgeweken wanneer een van deze jaren niet representatief is ten gevolge van oorzaken die buiten de normale bedrijfslijn liggen. De rechter heeft de vrijheid om rekening te houden met alle feiten en omstandigheden die hij van belang acht voor zijn beslissing.

20. Het hof overweegt het volgende. De jaarstukken van de man laten over het algemeen een zeer consistente lijn zien in de bedrijfsresultaten. Ook de overige door de man overgelegde stukken tonen een stabiel beeld. De man heeft naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt waarom de winst in 2007 veel hoger is uitgevallen, waardoor dat jaar niet als representatief dient te gelden voor de gemiddelde winst. Voorts bevestigen de door de man in deze procedure overgelegde jaarstukken over 2008 zijn verwachting (het inkomen waar de rechtbank ook van uit is gegaan). De vrouw heeft niet aangetoond, dan wel aannemelijk gemaakt, dat de financiële gegevens van de man niet juist zouden zijn. Haar stelling dat de man in 2007 een inkomen van € 14.705,- aan overige werkzaamheden verbergt, heeft zij niet onderbouwd. Mogelijk doelt de vrouw met dit bedrag op de twee bedragen aan persoonsgebonden budget die in de aangifte IB 2007 van de man staan (van totaal € 14.795,-). Het hof herkent het door de vrouw genoemde bedrag van € 14.705,- in ieder geval niet als inkomen uit overige werkzaamheden.

21. De man heeft verklaard dat zijn nieuwe partner fulltime werkt en dat er daarom geen reden is om het inkomen van zijn partner te beperken. Gelet op het feit dat de vrouw de stelling van de man -dat [kind 1] het niet gezellig vindt bij hem thuis omdat hij en zijn partner fulltime werken- niet heeft betwist en de partner van de man bovendien ook als zodanig vermeld staat op de loonlijst, kan de grief van de vrouw dat het inkomen van de partner van de man moet worden beperkt naar het oordeel van het hof niet slagen. Concluderend komt de redenering van de rechtbank om uit te gaan van een te verwachten inkomen van de man van € 53.000,- per jaar en de op grond daarvan vastgestelde draagkracht van de man het hof niet onredelijk voor. De vrouw heeft haar grieven met betrekking tot de draagkracht van de man, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende onderbouwd en toegelicht. Hoe de stelling van de vrouw -dat moet worden uitgegaan van een verzamelinkomen van de man van € 48.000,- per jaar- ook bedoeld moge zijn, het hof acht deze stelling onbegrijpelijk en zal deze reeds daarom buiten beschouwing laten. Hetgeen de vrouw anders of meer heeft willen aanvoeren, maakt het oordeel van het hof niet anders.

22. Het feit dat het hof de behoefte van de kinderen -anders dan de rechtbank- heeft vastgesteld op € 205,- per kind per maand, heeft geen gevolgen voor de uiteindelijke beslissing van de rechtbank.

Slotsom
23. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd, onder wijziging van de behoefte van de kinderen.





De beslissing
Het gerechtshof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.





Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, J.M. Rowel-van der Linde en H.J. de Ruijter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 2 december 2010 in bijzijn van de griffier.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl