- rechtspraak
Datum uitspraak: 28-07-2010
De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
Van vereenzelviging, waarbij het identiteitsverschil tussen verschillende (rechts)personen wordt weggedacht of waarbij daaraan wordt voorbijgegaan, zal blijkens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld HR 9 juni 1995, 1996, 213 en HR 13 oktober 2000, NJ 2000, 698) slechts sprake kunnen zijn onder bijzondere omstandigheden.
Op grond van artikel 2:403 BW behoeft een tot een groep behorende rechtspersoon (verder: de dochtervennootschap) geen jaarrekening overeenkomstig de voorschriften van titel 9 van boek 2 BW in te richten, als is voldaan aan de in dat artikel genoemde voorwaarden. Eén van die voorwaarden (onder f) is dat de rechtspersoon of vennootschap die de financiële gegevens van de dochtervennootschap heeft geconsolideerd in haar jaarrekening (verder: de moedervennootschap) schriftelijk heeft verklaard zich hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor schulden van de dochtervennootschap die uit rechtshandelingen voortvloeien. Met deze 403-verklaring kunnen crediteuren van de dochtervennootschap aanspraken op die vennootschap ook verhalen op de moedervennootschap, voor zover deze aanspraken voortvloeien uit een rechtshandeling van de dochtervennootschap. De ratio van de 403-verklaring is dat op deze wijze crediteuren van de dochtervennootschap worden gecompenseerd voor het gebrek aan inzicht in de financiële gesteldheid van de dochtervennootschap.
Artikel 3:277 BW bepaalt voor zover hier van belang dat schuldeisers onderling een gelijk recht hebben om uit de netto-opbrengst van de goederen van hun schuldenaar te worden voldaan naar evenredigheid van ieders vordering, behoudens door de wet erkende redenen van voorrang. Ingevolge artikel 3:278 BW vloeit voorrang voort uit pand, hypotheek en voorrecht en ontstaan voorrechten alleen uit de wet.
Klik hier voor de hele uitspraak.
Uwwet.nl