Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN5808, Rechtbank Leeuwarden , 95191 / HA ZA 09-190

Datum uitspraak: 01-09-2010
Inhoudsindicatie: Interne draagplicht (artikel 6:10 BW) van (voormalige) vennoten van een VOF terzake een schuld waarvoor zij jegens een derde hoofdelijk aansprakelijk waren. Weigeren eisvermeerdering in reconventie, wegens strijd met de eisen van een goede procesorde. Vraag of uittreden van twee vennoten in dít geval ontbinding van de VOF als gevolg had. Vordering tot ontbinding VOF.





Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector civiel recht


zaaknummer / rolnummer: 95191 / HA ZA 09-190

Vonnis van 1 september 2010

in de zaak van

1. [A],
wonende te [woonplaats],
2. [B],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. H. Hulshof te Emmeloord,

tegen

1. [C],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procederende met toevoeging,
advocaat: mr. A.A. Vogelsang te Meppel,
2. [D],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procederende met toevoeging,
advocaat: mr. L.C. van der Veer te Meppel.

Partijen zullen hierna "[A]", "[B]", "[C]" en "[D]" genoemd worden.





1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van [C]
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van [D]
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het proces-verbaal van comparitie d.d. 24 september 2009
- de akte overlegging producties zijdens [A] en [B]
- de antwoord-akte tevens akte wijziging van eis in reconventie van [C]
- de akte na comparitie van [D]
- de akte van depot van [C]
- de akte bezwaar wijziging van eis van [A] en [B]
- de akte overlegging producties van [A] en [B]
- de antwoord-akte van [C]

1.2. Vervolgens is vonnis bepaald.





2. De vaststaande feiten

In deze procedure wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1. In verband met de overname van Home Schiphol Home en AS4U is op 29 maart 2006 een zgn. overeenkomst van geldlening gesloten door [A], [B], [C] en [D] als schuldenaren enerzijds en Home Schiphol Home BV, h.o.d.n. Home Schiphol Home en AS4U, als schuldeiser anderzijds. In deze overeenkomst is onder meer bepaald:

De schuldeiser heeft verkocht aan de schuldenaar, gelijk schuldenaar heeft gekocht van schuldeiser, voor een koopsom van € 35.000,- exclusief BTW:
* Handelsnaam Home Schiphol Home
* Handelsnaam AS4U
* Klantenbestand Home Schiphol Home
* Formule Home Schiphol Home
* Aangegane verplichtingen met betrekking tot vervoer na 31 maart 23.59 uur 2006.

De schuldeiser heeft op 28-03-2006 ter leen verstrekt aan de schuldenaar gelijk de schuldenaar ter leen heeft ontvangen van de schuldeiser de som van € 35.000,- in verband met overnamekosten van Home Schiphol Home en AS4U.
De schuldenaar is verplicht tegelijk met de rentebetaling op de hoofdsom een bedrag van € 35.000,- af te lossen. Deze aflossing vindt plaats op 30-03-2006 een bedrag van € 15.000,- en op 30-04-2006 een bedrag van € 20.000,-.

2.2. Bij onderhandse akte van 29 maart 2006 zijn [A], [B], [C] en [D] met ingang van 30 maart 2006 een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam Home Schiphol Home (hierna te noemen: de VOF). In de vennootschapsakte is onder meer het volgende bepaald:

Artikel 1
Naam, vestiging, doel
1. De vennootschap draagt de naam "Home Schiphol Home"
(…)
3. De vennootschap heeft ten doel financieel gewin te halen middels:
Personenvervoer en pakketdienst.

Artikel 2
Duur, uitbreiding
1. De vennootschap is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2. Uitbreiding van de vennootschap kan alleen geschieden na unaniem schriftelijk besluit van de vennoten.
(…)


Artikel 4
Beheer en vertegenwoordiging
1. Het bestuur en de dagelijkse leiding van de vennootschap geschieden in onderling overleg met gelijke zeggenschap voor iedere vennoot; besluiten worden unaniem genomen.
(….)
4. De vennootschap wordt, met inachtneming van deze overeenkomst, tegenover derden uitsluitend verbonden door de handtekeningen van alle vennoten, echter met uitzondering van: de aanschaf van bedrijfsmiddelen, een bedrag van € 3.000,- niet overschrijdend, een vennoot mag in een maand deze limiet van € 3.000,- aan uitgaven niet overschrijden.
(…)

Artikel 5
Jaarstukken
1. Jaarlijks zullen per 31 december de boeken worden afgesloten en daaruit zullen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes maanden na afloop van ieder boekjaar een Balans en Winst- en Verliesrekening over het afgelopen jaar worden opgemaakt, welke ten kantore van de vennootschap zullen worden gedeponeerd ter vaststelling door de vennoten.
2. Op iedere balans moet worden opgenomen het bedrag waarvoor ieder van de vennoten op zijn kapitaalrekening staat gecrediteerd.
3. Deze jaarstukken worden geacht te zijn vastgesteld door ondertekening van alle vennoten en/of bij gebreke van ondertekening, indien door de betreffende vennoot niet voor 1 augustus van het jaar, waarin de stukken tijdig ter goedkeuring zijn gedeponeerd, schriftelijk met redenen omklede bezwaren tegen deze jaarstukken aan de andere vennoten ter kennis zijn gebracht.
4. Bij ontstentenis of verhindering van een vennoot heeft deze nog gedurende twee weken na het eindigen van de oorzaak van de ontstentenis of verhindering, echter niet later dan 1 september van het jaar, waarin de stukken tijdig ter goedkeuring zijn gedeponeerd, de bevoegdheid om zijn bezwaren op de in lid 3 omschreven wijze ter kennis van de andere vennoten te brengen.
5. Indien de jaarstukken niet tijdig zijn opgemaakt en gedeponeerd is de meest gerede vennoot bevoegd om voor rekening van de vennootschap de jaarstukken te doen opmaken en te deponeren. Het in lid 3 en lid 4 bepaalde is ten deze mutatis mutandis van toepassing, waarbij de genoemde data van 1 augustus en 1 september met zoveel tijd zullen opschuiven als de tijd verstreken tussen 1 juli en het werkelijk deponeren van de jaarstukken.
6. Onder winst dan wel verlies wordt in deze overeenkomst verstaan de ontvangen bruto inkomsten van de vennootschap verminderd met alle op de vennootschap en in het desbetreffende boekjaar drukkende exploitatiekosten en lasten, waaronder mede begrepen de gebruikelijke afschrijvingen op de bedrijfsinventaris, alsmede de aan elk van de vennoten te betalen onkostenvergoeding. Geen winst zal worden geacht te zijn gemaakt zolang enig verlies over de voorgaande jaren niet is ingehaald.

Artikel 6
Aandeel in winst en verlies
1. De verliezen van de vennootschap zullen, behoudens het in lid 5 van dit artikel bepaalde, gelijkelijk door de vennoten worden gedragen.
2. De winsten worden gelijk verdeeld onder de vennoten.

Artikel 7
Beëindiging van de vennootschap
1. Alleen een unaniem besluit van de vennoten kan de vennootschap beëindigen.
2. De vennootschap eindigt voorts indien en op datum dat:
a. de vennoten onderling tot ontbinding besluiten;
b. een vennoot in staat van faillissement raakt;
c. een vennoot onder curatele wordt gesteld;
d. over een vennoot een bewindvoerder of een provisionele bewindvoerder wordt benoemd;
e. een vennoot overlijdt;
f. een vennoot voor een aaneengesloten periode langer dan een jaar arbeidsongeschikt voor meer dan 80%.
3. Bij het eindigen van de vennootschap is ieder van de vennoten in het vermogen van de vennootschap gerechtigd voor het bedrag, waarvoor hij in de boeken staat gecrediteerd, vermeerderd met zijn aandeel in de winst of verminderd met zijn aandeel in het verlies van het afgelopen boekjaar.
4. Terzake zal dan binnen drie maanden na de beëindiging een eindbalans worden opgemaakt waarin de tot het einde van de vennootschap in het laatste boekjaar gemaakte winst of verlies mede zijn gemaakt. Op de eindbalans zullen de activa van de vennootschap worden opgenomen tegen de verkoopwaarde (bij liquidatie van het bedrijf, tegen liquidatiewaarde) terwijl voorts in deze eindbalans de goodwill zal worden geactiveerd.

Artikel 8
Voortzetting bij beëindiging van de vennootschap
1. Indien zich een van de beëindigingsgronden als genoemd in artikel 7 lid 1 en lid 2 onder b t/m h voordoet, hebben de overige vennoten het recht de vennootschap en het bedrijf van de vennootschap voort te zetten.
(…)

De VOF is op 30 maart 2006 ingeschreven in het handelsregister van de KvK. Ieder der vennoten heeft in het kader van de oprichting van de VOF een bedrag van € 5.500,- ingebracht.

2.3. [C] en [D] zijn op 26 mei en/of 26 juni 2006 als vennoot uit de VOF getreden, welke feiten per 26 juni 2006 zijn ingeschreven in het handelsregister. Nadien is de onderneming feitelijk voortgezet door [A] en [B]. De onderneming verricht sinds eind 2006 geen bedrijfsactiviteiten meer.

2.4. Jansen Taxi B.V. (hierna: Jansen Taxi) heeft op 30 maart 2006 met de VOF een overeenkomst gesloten voor de verhuur van taxibusjes. De VOF is vervolgens in gebreke gebleven met het doen van betalingen aan Jansen Taxi. Naar aanleiding daarvan heeft er op 9 juni 2006 een gesprek plaatsgevonden tussen Jansen Taxi en de VOF. Naar aanleiding daarvan heeft Jansen Taxi de VOF bij brief van 10 juni 2006 onder meer medegedeeld:

"(…) 1. Sinds enige tijd huurt HSH enkele taxibusjes van Jansen. Hierop zijn o.a. de volgende voorwaarden van toepassing. (…)
2. De betalingstermijn is door HSH structureel overschreden. Jansen heeft meerdere malen aangedrongen op tijdige betaling, maar dit proces is zeer moeizaam verlopen. Momenteel is van het grootste deel van de uitstaande facturen de betalingstermijn verstreken (Euro 54.419,55). Over enkele dagen is dit bedrag opgelopen tot Euro 67.191,05. Bij dit bedrag is de laatste factuur ad circa Euro
13.000,- niet meegeteld. Bovendien gaat de wekelijkse facturering door. Dit houdt in dat over korte tijd het openstaande saldo zal zijn opgelopen tot een nog hoger bedrag. (…)
(…)
Middels dit schrijven doe wij u hierbij het volgende voorstel:
Jansen staat HSH toe, onder de navolgende voorwaarden, de betalingstermijn te overschrijden.
1. HSH zorgt dat de huurauto's uiterlijk 17-06-2006 ingeleverd zijn bij Jansen.
2. Jansen stuurt zo spoedig mogelijk daarna een totaaloverzicht aan HSH. Op dit overzicht staan de factuurdata, bedragen, betaaldata, openstaand saldo, aanbetaling e.d. vermeld. Dit overzicht wordt aan HSH toegezonden.
3. HSH voldoet aan Jansen vanaf 18-06-2006, tot dat de gehele schuld is voldaan, wekelijks een bedrag van Eur 5.000,00. Dit bedrag dient op vrijdag bijgeschreven te zijn op de rekening van Jansen.
(…)
9. Indien HSH zich niet aan deze voorwaarden houdt, staat het Jansen vrij om het gehele openstaande bedrag per direct op te eisen. Alle hierdoor ontstane schade, inclusief gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, komen in dat geval voor HSH.
(…)
11. Dit voorstel is slechts geldig indien het origineel van dit schrijven, door alle betrokkenen ondertekend (5 handtekeningen) in het bezit is van Jansen op woensdag 14 juni 2006.

Indien u zich met het bovenstaande voorstel kunt verenigen, verzoeken wij u dit schrijven voor akkoord te ondertekenen en per omgaande aan ons te retourneren. (…) Na ondertekening door HSH (4 personen) is dit schrijven een overeenkomst tussen HSH en Jansen geworden."

Zowel [A], [B], [C] als [D] hebben het betalingsvoorstel van Jansen Taxi (namens de VOF) voor akkoord ondertekend. De VOF is de betalingsregeling niet nagekomen.


2.5. De VOF en haar vennoten zijn op 21 december 2006 gedagvaard door Jansen Taxi terzake een vordering tot (hoofdelijke) betaling van een bedrag van € 90.973,55, met rente en kosten. De vordering van Jansen Taxi was gebaseerd op de hiervoor genoemde overeenkomst tot verhuur van taxibusjes die Jansen Taxi op 30 maart 2006 met de VOF had gesloten. Bij vonnis van de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Wageningen, van 7 november 2007 zijn de VOF en haar vennoten als gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag van € 90.973,55, vermeerderd met de proceskosten. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld. Als advocaat van de VOF en haar vennoten in de gerechtelijke procedure is opgetreden mr. Van Es te Meppel.

2.6. Voorafgaand aan voornoemde gerechtelijke procedure was door Jansen Taxi conservatoir beslag gelegd op de woningen van [A] en [B]. Na het wijzen van vorenbedoeld vonnis heeft mr. Van Es voornoemd met de gemachtigde van Jansen Taxi gecorrespondeerd omtrent een minnelijke regeling. Uiteindelijk is namens [A], [B] en [D] een schikking met Jansen Taxi getroffen, strekkende tot betaling van een totaal bedrag van € 94.000,- ter finale kwijting. In dat kader heeft [B] een bedrag van € 44.000,- en [A] een bedrag van € 50.000,- aan Jansen Taxi voldaan.

2.7. [A] en [B] hebben [C] en [D] gezamenlijk aangesproken tot betaling door ieder van hen van een bedrag van € 23.500,-, maar aan dit verzoek en de daaropvolgende sommatie van [A] en [B] is door [C] noch [D] gehoor gegeven.





3. De vorderingen

in conventie

3.1. [A] en [B] vorderen dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [C] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 23.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 april 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [D] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 39.963,84, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 april 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [C] en [D] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding.

in reconventie

3.2. [C] vordert - na wijziging van eis - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat de vennootschap onder firma Home Schiphol Home per 26 mei 2006 ontbonden is, althans en in ieder geval (door de rechtbank) ontbonden wordt, en in vervolg daarop bepaalt dat binnen twee maanden na betekening van het in dezen te wijzen vonnis (ex artikel 7 lid 4) op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat deze daarna niet voor [C] beschikbaar is op basis van een eindbalans de rechten en verplichtingen van de vennootschap onder firma enerzijds en de vennoten anderzijds, alsook tussen hen onderling vastgesteld dienen te worden;
- [A] en [B] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [C] van een bedrag van netto € 12.939,36, dit onder gehoudenheid van [A] en [B] om daarover de lasten af te dragen, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, en het totaal te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het gevorderde salaris en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over alle gevorderde bedragen vanaf 6 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- [A] en [B] veroordeelt in de kosten van het geding.

3.3. [D] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [A] en [B] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis een deugdelijke beëindigingsbalans d.d. 26 juni 2006 op te doen stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat deze daarna niet voor [D] beschikbaar is, met veroordeling van [A] en [B] in de kosten van het geding.





4. De beoordeling van het geschil

in conventie

Het standpunt van [A] en [B]
4.1. [A] en [B] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat nu zij op basis van de getroffen schikking de vordering van Jansen Taxi volledig hebben voldaan, [C] en [D] gehouden zijn om het aan hen afzonderlijk toe te rekenen deel van het schikkingsbedrag bij te dragen. De vier (voormalige) vennoten waren ieder voor een gelijk deel vennoot in de VOF en dienen dan ook ieder voor een gelijk deel in de vordering van Jansen Taxi bij te dragen. Ieder der vennoten dient dan een (gelijk) bedrag van € 23.500,- te fourneren, aldus [A] en [B].

4.2. Voorts stellen [A] en [B] dat [D] in de periode van maart tot en met juni 2006 zonder medeweten van de overige vennoten bedragen aan betalingen en kasgelden van de VOF onder zich heeft gehouden. Na de uittreding van [D] als vennoot, hebben [A] en [B] overleg gehad met [D], waarbij is overeengekomen dat [D] een bedrag van € 16.463,84 aan [A] en [B] zal terugbetalen. Tot op heden heeft [D] dit bedrag niet betaald.

4.3. [A] en [B] betwisten dat [C] zich op verrekening met de door hem gestelde loonvordering kan beroepen. [C] was na zijn uittreding als vennoot werkzaam voor een andere onderneming, A1 Taxi te Uden, aldus [A] en [B].

Het standpunt van [C]
4.4. [C] voert tot zijn verweer aan dat er naast de inbreng van de vennoten (van
€ 5.500,- elk) per datum uittreden bij de debiteuren een bedrag van € 30.000,- aan vorderingen uitstond, terwijl de VOF nog recht had op een belastingteruggave van € 30.000,-. Door het uittreden van [C] en [D] als vennoten van de VOF is volgens [C] de VOF geëindigd en dient - op grond van de vennootschapsakte - de eindbalans van de VOF te worden opgemaakt, waarbij genoemde bedragen ook dienen te worden betrokken. Bovendien heeft [C] na zijn uittreding als vennoot nog tot 10 maart 2007 als chauffeur voor Home Schiphol Home gereden, terzake waarvan hem nog een bedrag van
€ 12.939,36 aan achterstallig loon, vermeerderd met vakantiebijslag, wettelijke verhoging en wettelijke rente toekomt. Weliswaar vonden de werkzaamheden plaats onder de vergunning van A1 Taxi, maar [C] was feitelijk werkzaam voor Home Schiphol Home. Al het vorenstaande dient volgens [C] te worden verrekend met de vordering van [A] en [B].

Het standpunt van [D]

4.5. [D] wijst allereerst op de beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vennoten van de VOF, zoals opgenomen in artikel 4 lid 4 van de vennootschapsakte. In dat verband voert [D] aan dat hij zich nimmer verbonden heeft tot de huur van de voertuigen terzake waarvan door Jansen Taxi in de gerechtelijke procedure huurpenningen zijn gevorderd. [D] heeft nooit een handtekening gezet of enige andere vertegenwoordigingshandeling verricht. Doordat de handtekening van [D] ontbrak, was de VOF evenmin gebonden aan de huurcontracten met Jansen Taxi. Voorts is [D] nimmer akkoord gegaan met de schikking die [A], [B] en [C] naar aanleiding van de door Jansen Taxi gevoerder gerechtelijke procedure hebben getroffen. [D] is dan ook niet gebonden aan deze schikking en is te dier zake niet draagplichtig jegens [A] en [B]. Voorts betwist [D] dat hij zich gelden van de VOF zou hebben toegeëigend en dat er tussen hem en [A]/[B] afspraken zouden zijn gemaakt over de terugbetaling van die gelden. Enig bewijs terzake ontbreekt, aldus [D]. Ten slotte stelt [D] dat, mocht hij op enigerlei wijze nog financiële verplichtingen jegens zijn voormalige medevennoten hebben, dan ook bij de verdeling naar redelijkheid en billijkheid dient te worden meegewogen dat [D] zich noch aan de huurovereenkomsten met Jansen Taxi noch aan de schikking met deze onderneming heeft verbonden, alsmede dat [D] nauwelijks drie maanden vennoot van de VOF is geweest en geen inkomsten daaruit heeft genoten. Bovendien is er bij [D] sprake van een aanzienlijke schuldenlast. Op [D] en diens echtgenote is thans een schuldsaneringsregeling van toepassing.

De beoordeling
4.6. De rechtbank stelt voorop dat de VOF en haar vennoten ([A], [B], [C] en [D]) bij vonnis van de kantonrechter te Wageningen van 7 november 2007 hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling aan Jansen Taxi van een bedrag van € 90.973,55 aan achterstallige huurpenningen, vermeerderd met rente en kosten. Voor zover [D] in dit geding - in het kader van zijn externe aansprakelijkheid - stelt dat hij nimmer enige huurovereenkomst met Jansen Taxi (mede) heeft ondertekend, waardoor hij (alsook de VOF) daaraan niet gebonden zou zijn, is dat een verweer dat hij (al) in de procedure omtrent de huurpenningen aan de orde had moeten stellen. [D] erkent dat hij dit destijds heeft nagelaten, hetgeen een omstandigheid is die geheel en al voor zijn rekening en risico komt. Tegen het hiervoor genoemde vonnis is door hem evenmin hoger beroep ingesteld, waarmee dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Daarmee is ook [D] onherroepelijk aansprakelijk jegens Jansen Taxi terzake de vordering terzake achterstallige huurpenningen etc.

4.7. De vordering van [A] en [B] strekt ertoe dat [C] en [D] - in de interne verhouding als (voormalig) vennoten bijdragen in de vordering van Jansen Taxi - gebaseerd op de getroffen schikking. De rechtbank verwerpt (ook) in dat kader het verweer van [D] dat hij nooit akkoord is gegaan met de huur van de taxibusjes van Jansen Taxi, zulks tegen de achtergrond van de brief van Jansen Taxi aan de VOF van 9 juni 2008. Deze brief behelst een betalingsvoorstel van Jansen Taxi terzake de achterstallige huur voor de taxibusjes, welk voorstel óók door [D] voor akkoord is ondertekend. Daarmee heeft [D] naar het oordeel van de rechtbank het bestaan van de huurovereenkomst alsmede de huurschuld aan Jansen Taxi erkend. [D] kan zich daarom thans niet meer op het standpunt stellen dat de huur van de taxibusjes zonder zijn (statutair vereiste) instemming als vennoot heeft plaatsgevonden.
Waar het in het kader van de schikking overeengekomen - tegen finale kwijting - te betalen totaalbedrag van € 94.000,- rechtstreeks verband houdt met het vonnis én gesteld noch gebleken is dat dit bedrag hoger is dan op grond van het vonnis had moeten worden voldaan, zal de rechtbank voorbijgaan aan het verweer van [D] dat hij nimmer met deze schikking akkoord is gegaan. Voorts constateert de rechtbank dat [C] kennelijk ook akkoord is gegaan met het schikkingsbedrag als zodanig (zie de laatste brief bij productie 8 zijdens [A] en [B]). Derhalve zal de rechtbank bij de verdere beoordeling het schikkingsbedrag van € 94.000,- als uitgangspunt nemen.

4.8. Op grond van artikel 6:10 lid 1 BW zijn hoofdelijke schuldenaren, ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem in hun onderlinge verhouding aangaat, verplicht om in de schuld en de kosten bij te dragen. Daarbij geldt ingevolge het 2e lid van genoemd artikel dat de verplichting tot bijdragen in de schuld die ten laste van een der hoofdelijke schuldenaren wordt gedelgd voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat, op iedere medeschuldenaar komt te rusten voor het bedrag van dit meerdere, telkens tot ten hoogste het gedeelte van de schuld dat de medeschuldenaar aangaat.

4.9. Het vorenstaande brengt met zich dat, nu niet in geschil is dat ieder van de vennoten voor een gelijk deel vennoot in de VOF was, zij in hun onderlinge verhouding ieder voor een gelijk deel dienen bij te dragen in de vordering van Jansen Taxi, derhalve ieder voor een vierde deel van deze vordering, zijnde een bedrag van € 23.500,-. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de vennoten [A] en [B] tezamen de gehele vordering van Jansen Taxi hebben voldaan. [C] en [D] dienen daarom ieder een bedrag gelijk aan het vierde deel van de vordering van Jansen Taxi, aan [A] en [B] te voldoen. In zoverre is de vordering van [A] en [B] in beginsel toewijsbaar. Hieraan doet de door [D] gestelde financiële onmacht niet af. Zijn schuldenlast ontheft hem niet van zijn draagplicht en daarmee samenhangende betalingsverplichting jegens [A] en [B]. Dat geldt evenzeer voor de omstandigheden dat [D] slechts korte tijd vennoot van de VOF is geweest en dat hij naar eigen zeggen geen inkomsten uit de VOF heeft genoten.

4.10. Het door [C] en [D] gedane beroep op verrekening zal door de rechtbank op de voet van artikel 6:136 BW worden gepasseerd, nu de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen.

4.11. Uit al het voorgaande volgt dat de vorderingen van [A] en [B] op [C] respectievelijk Visser ten aanzien van de vordering van Jansen Taxi als volgt toewijsbaar zijn: zowel [C] als Visser dienen aan [A] en [B] een bedrag van € 23.500,- te voldoen.

4.12. De rechtbank overweegt voorts met betrekking tot de vordering van [A] en [B] op [D] nog het volgende. Een VOF heeft een afgescheiden vermogen. Hieruit vloeit voort dat verrekening van vorderingen op, en schulden aan, vennoten en vennootschap over en weer, niet mogelijk is. De vordering van [A] en [B] terzake ten onrechte door [D] behouden gelden van de VOF is een vordering die aan de VOF toekomt en niet aan de afzonderlijke vennoten. Om die reden kunnen [A] en [B] als vennoten geen terugbetaling van deze gelden vorderen. Dit zou alleen dan anders zijn, indien, zoals [A] en [B] stellen, overeengekomen is dat het vermeend behouden geldbedrag door [D] niet aan de VOF, maar aan [A] en [B] als vennoten zou worden terugbetaald. [A] en [B] hebben naar het oordeel van de rechtbank echter, mede in het licht van de uitdrukkelijke betwisting door [D], allereerst niet op voldoende wijze onderbouwd dát genoemde gelden van de VOF door [D] zouden zijn behouden en evenmin dat overeengekomen is dat deze gelden aan [A] en [B] als vennoten van de VOF zouden worden terugbetaald. Nu [A] en [B] in onvoldoende mate aan hun stelplicht hebben voldaan, is bewijslevering niet aan de orde. Daarmee is het bestaan van de onderhavige vordering in dit geding niet komen vast te staan en dient deze vordering te worden afgewezen.

4.13. De vordering terzake de wettelijke rente over de toe te wijzen bedragen is door [C] en Visser niet weersproken en zal dan ook worden toegewezen als hierna te melden.

4.14. [C] en [D] zullen als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij hoofdelijk in de kosten van het geding worden veroordeeld. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:
- dagvaardingskosten € 72,25
- vast recht € 1.395,00
- salaris van de advocaat € 1.788,00 (2,0 punt x € 894,00, tarief IV)
--------------
totaal € 3.255,25

in reconventie

Formeel:

4.15. De rechtbank zal allereerst ingaan op de eisvermeerdering zijdens [C] met
betrekking tot de loonvordering en het daartegen gerichte bezwaar van [A] en [B].

4.16. Ingevolge artikel 130 lid 1 Rv is, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft
gewezen, de eiser bevoegd om zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of
akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De rechter kan, na bezwaar van gedaagde of
ambtshalve, de verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten indien deze
in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Daarbij dient te worden getoetst of de
verandering of vermeerdering van eis de verdediging onredelijk bemoeilijkt of een onredelijke vertraging van het geding met zich brengt.


4.17. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige eisvermeerdering dient te worden geweigerd. Deze is in strijd met de eisen van een goede procesorde. Weliswaar rept [C] al in zijn conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie over een loonvordering en heeft hij ter gelegenheid van de comparitie een daarop betrekking hebbende map met producties in het geding gebracht, maar hij heeft eerst maanden ná de comparitie zijn eis - welke aanvankelijk slechts zag op de ontbinding van de VOF en het opstellen van een eindbalans - vermeerderd met een loonvordering. Waar de aan de loonvordering ten grondslag gelegde feiten reeds ten tijde van de conclusie van eis in reconventie en de comparitie bekend waren, had het op de weg van [C] gelegen om uiterlijk op die momenten zijn eis te vermeerderen met de loonvordering, zodat deze in de procedure in reconventie tijdig in het debat van partijen had kunnen worden betrokken. Door deze late eisvermeerdering worden [A] en [B] naar het oordeel van de rechtbank op onredelijke wijze geschaad in hun mogelijkheid om verweer daartegen te voeren. Bovendien leidt de wijze van procesvoering van [C] terzake de loonvordering tot een onnodige vertraging in de afdoening van de procedure. Immers, waar dit bij het eerder instellen van de vordering al lang had gekund, zouden [A] en [B] in dit stadium van het geding - uit het oogpunt van een goede procesorde - alsnog in de gelegenheid moeten worden gesteld om zich over de loonvordering in reconventie uit te laten.

4.18. De rechtbank laat de loonvordering van [C] dan ook buiten beschouwing.

Inhoudelijk:

4.19. [C] stelt dat met het uittreden van twee vennoten ([C] en [D]) uit de VOF de VOF per de uittredingsdatum tot een einde is gekomen. Hij vordert (primair) een daartoe strekkende verklaring voor recht. Voor zover de VOF door voormeld uittreden niet geëindigd zou zijn, vordert [C] (subsidiair) dat de rechtbank de VOF ontbindt. In vervolg op de (uit te spreken) ontbinding van de VOF dient volgens [C] de eindbalans van de VOF te worden opgemaakt, op basis van artikel 7 van de vennootschapsakte.

4.20. [D] vordert eveneens dat er per datum uittreding van de twee vennoten een beëindigingsbalans wordt opgesteld.

4.21. [A] en [B] voeren tot hun verweer aan dat er geen verplichting bestaat tot het opmaken van een beëindigingsbalans, nu zich geen van de in artikel 7 van de vennootschapsakte genoemde gronden voor beëindiging van de VOF heeft voorgedaan. Verder kennen de wettelijke bepalingen inzake de VOF niet de mogelijkheid dat de ontbinding van een VOF door de rechter kan worden uitgesproken, aldus [A] en [B]. Bovendien kan [C], nu hij al geruime tijd geen vennoot van de VOF meer is, geen ontbinding van de VOF meer verzoeken. Met betrekking tot de vordering tot het opstellen van een eindbalans als zodanig, stellen [A] en [B] dat [D] de administratie van de VOF verzorgde, hetgeen door hem op volstrekt ontoereikende wijze werd gedaan. De administratie was dan ook onvolledig. Op basis van die administratie kan volgens [A] en [B] geen deugdelijke eindbalans worden opgesteld. Bovendien waren zowel [D] als [C] zelf ook in de gelegenheid om een eindbalans op te (laten) stellen. Voorafgaand aan deze procedure hebben zij [A] en [B] nimmer gevraagd om een zodanige eindbalans op te stellen. De plicht daartoe rust ook niet op [A] en [B], althans zij dienen daarvan niet de kosten te dragen. Het alsnog opstellen van een beëindigingsbalans dient ook geen enkel doel, aldus [A] en [B], gezien de onvolledige administratie en het feit dat de VOF geen winst genereerde.

4.22. De rechtbank stelt voorop dat op het einde van een VOF zowel de bepalingen van het einde van de maatschap in boek 7A BW als de bepalingen daaromtrent in het WvK van toepassing zijn. Voor wat betreft de redenen voor ontbinding wordt de VOF geheel beheerst door de desbetreffende bepalingen uit het BW. In artikel 7A:1683 BW worden de gronden voor ontbinding opgesomd. Deze opsomming is niet limitatief en is van regelend recht. Partijen kunnen daarvan dus contractueel afwijken. Voorts vloeit uit artikel 7A:1684 BW voort dat de rechter op vordering van ieder der vennoten de VOF wegens gewichtige redenen kan ontbinden.

4.23. In artikel 7A:1683 BW is als één der gronden voor ontbinding van de vennootschap opgenomen de opzegging van een vennoot aan de andere vennoten. Waar deze opzeggingsgrond in artikel 7 van de vennootschapsakte níet is opgenomen, gaat de rechtbank ervan uit dat de vennoten deze wettelijke opzeggingsgrond hebben "weggecontracteerd"/uitgesloten. De rechtbank leest de aldaar vermelde ontbindingsgronden als limitatief, nu (i) in artikel 7 lid 1 is bepaald dat alleen een unaniem besluit van de vennoten de vennootschap kan beëindigen, (ii) diverse wettelijke beëindigingsgronden in de statuten zijn overgenomen, maar níet die terzake het uittreden van een vennoot en (iii) de bepaling dat alleen een unaniem besluit van de vennoten de vennootschap doet eindigen zinledig zou zijn, indien het eenzijdig uittreden van één of meer vennoten de beëindiging van de VOF als gevolg zou hebben. Het uittreden van [C] en [D] als vennoten kan daarmee naar het oordeel van de rechtbank op grond van de vennootschapsakte geen grond voor ontbinding van de VOF vormen, zodat de in verband daarmee door [C] gevorderde verklaring voor recht moet worden afgewezen. De VOF bestaat thans nog steeds.

4.24. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook de vordering van [C] strekkende tot het ontbinden van de VOF door de rechter niet slagen, reeds vanwege het feit dat hij geen vennoot van de VOF meer is. Op grond van artikel 7A:1684 lid 1 BW - dat er toe strekt om aan een bestaande samenwerking tussen vennoten een einde te (laten) maken - kan slechts ontbinding vanwege gewichtige redenen worden gevorderd door een bestaande vennoot en die positie heeft [C] al jaren niet meer.

4.25. Het voorgaande betekent dat er, gezien de huidige stand van zaken, waarbij de VOF nog steeds bestaat en de ontbinding zoals door [C] gevorderd niet mogelijk is, geen ruimte is voor het opmaken van de eindbalans bij ontbinding van de VOF, als bedoeld in artikel 7 lid 4 van de vennootschapsakte. De daartoe strekkende vorderingen van [C] en [D] dienen dan ook te worden afgewezen.

4.26. Ter comparitie is tussen partijen overeengekomen dat de jaarstukken 2006 aan [C] en [D] ter beschikking zullen worden gesteld, aan de hand waarvan zal worden getracht om de financiële positie van de onderneming per 26 juni 2006 te bepalen, teneinde de mogelijkheid van een schikking te beproeven. Vervolgens hebben [A] en [B] de jaarstukken per 31 december 2006 en de jaarstukken per 26 juni 2006 bij akte in het geding gebracht, later voorzien van een toelichting. Hieromtrent is een uitgebreid inhoudelijk debat ontstaan tussen [A] en [B] enerzijds en [C] en [D] anderzijds. De rechtbank zal deze kwestie evenwel buiten verdere beschouwing laten, nu de vorderingen van [C] en [D] geen grondslag bieden voor (een veroordeling tot) het opstellen van een tussenbalans per datum uittreding van [C] en [D].

4.27. [C] en [D] zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [A] en [B] vastgesteld op € 904,00 (2,0 punt x € 452,00, tarief II), zulks maal twee, gezien het feit dat zowel [C] als [D] los van elkaar een eis in reconventie hebben ingesteld.





5. De beslissing

De rechtbank

in conventie
- veroordeelt [C] tot betaling aan [A] en [B] van een bedrag van
€ 23.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 april 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;

- veroordeelt [D] tot betaling aan [A] en [B] van een bedrag van
€ 23.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 april 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;

- veroordeelt [C] en [D] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander (in zoverre) zal zijn bevrijd, in de kosten van het geding, aan de zijde van [A] en [B] vastgesteld op € 3.255,25;

- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

- wijst af het meer of anders gevorderde.

in reconventie
- wijst de vorderingen van [C] af;

- veroordeelt [C] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [A] en [B] vastgesteld op € 904,00;

- wijst de vordering van [D] af;

- veroordeelt [D] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [A] en [B] vastgesteld op € 904,00;





Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Werkema en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2010.?

fn 343

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl