Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BM5589, Raad van State , 200907246/1/M1

Datum uitspraak: 26-05-2010
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 18 maart 2009 heeft het college een verzoek van [verzoeker] en anderen om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting van[vergunninghoudster], gelegen op de percelen [locatie 1] – [locatie 2] te [plaats], afgewezen.





Uitspraak

200907246/1/M1.
Datum uitspraak: 26 mei 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], allen wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.





1. Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2009 heeft het college een verzoek van [verzoeker] en anderen om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting van[vergunninghoudster], gelegen op de percelen [locatie 1] – [locatie 2] te [plaats], afgewezen.

Bij besluit van 11 augustus 2009 heeft het college het door [appellanten] bij brief van 24 april 2009 hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2009, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2010, waar [appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Groot, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als belanghebbende gehoord.





2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.

[een der appellanten] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 maart 2009. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat haar dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Hieruit volgt dat het beroep voor zover het door haar is ingesteld niet-ontvankelijk is.

2.2. Ten tijde van het besluit van 18 maart 2009 gold voor de inrichting een op 25 november 1997 verleende Hinderwetvergunning. Ingevolge deze vergunning mocht binnen de inrichting 6 m³ puin in een container worden opgeslagen.

Bij verzoeken van 22 januari 2007 en 6 december 2007 heeft [verzoeker], mede namens omwonenden, voor zover hier van belang, om handhaving verzocht omdat binnen de inrichting van [vergunninghoudster] in strijd met de voor de inrichting krachtens de Wet milieubeheer geldende vergunning teveel puin werd opgeslagen.

Bij een controlebezoek aan de inrichting op 13 februari 2007 is geconstateerd dat binnen de inrichting in strijd met de vergunning circa 4.000 m³ puin werd opgeslagen. Naar aanleiding hiervan heeft het college bij brief van 26 juni 2007 zijn voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom aan [vergunninghoudster] bekendgemaakt.

Bij besluit van 18 maart 2009 heeft het college de verzoeken om handhaving afgewezen, omdat het college meende dat er concreet zicht op legalisatie bestond vanwege de aanvraag om een revisievergunning die [vergunninghoudster] op 30 oktober 2007 had ingediend. Bij het bestreden besluit is het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en is het primaire besluit gehandhaafd.

2.3. [appellanten] voeren aan dat er geen concreet zicht op legalisatie van de overtreding bestond, zodat de verzoeken om handhaving ten onrechte zijn afgewezen. Zij stellen daartoe dat er pas concreet zicht op legalisatie is ontstaan nadat de aangevraagde revisievergunning, die op 23 januari 2009 is verleend, onherroepelijk was geworden. Dit was, zo stellen zij, ten tijde van het besluit van 18 maart 2009 nog niet het geval.

2.3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de opslag van het puin ten tijde van het besluit van 18 maart 2009 in strijd was met de geldende vergunning. Gelet hierop handelde [vergunninghoudster] in strijd met artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer, zodat het college bevoegd was tot handhaving over te gaan.

2.3.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.3.3. [vergunninghoudster] heeft op 30 oktober 2007 bij het college een aanvraag om revisievergunning ingediend, die strekt tot legalisering van de geconstateerde overtredingen. In deze aanvraag is de opslag van 5.000 m³ puin aangevraagd. Bij het besluit van 18 maart 2009 heeft het college overwogen dat deze aanvraag toereikend was. Bij besluit van 23 januari 2009 heeft het college de aanvraag ingewilligd.

Onder deze omstandigheden kon het college zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat reeds ten tijde van het besluit van 18 maart 2009 concreet zicht bestond op legalisatie van de overtredingen. Het college heeft terecht geoordeeld dat de omstandigheid dat het besluit van 23 januari 2009 vanwege het daartegen door [appellanten] ingediende beroep nog niet onherroepelijk was, niet betekent dat er nog geen concreet zicht op legalisatie bestond.

De beroepsgrond faalt.

2.4. Voor zover [appellanten] betogen dat het college de op 23 januari 2009 verleende revisievergunning had moeten weigeren wegens strijd met het geldende bestemmingsplan ter plaatse, overweegt de Afdeling dat die beoordeling plaatsvindt in het kader van de procedure omtrent vergunningverlening.

2.5. De verzoeken om handhaving van 22 januari 2007 en 6 december 2007 hadden tevens betrekking op de opslag van puin in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hiermee bij de beoordeling van een verzoek om handhaving van de milieuvergunning geen rekening behoefde te worden gehouden.

2.6. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [een der appellanten], niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.





Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2010

159-651.

-
-
WWW.UWWET.nl
2010. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl