Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Algemene wet bestuursrecht
artikel bezwaartermijnen

Datum uitspraak: 31-03-2010
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 23 juli 2007 heeft de burgemeester van Leiden een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.





Uitspraak

Datum uitspraak: 31 maart 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 augustus 2009 in zaak nr. 09/189 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Leiden.





1. Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2007 heeft de burgemeester van Leiden een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.

Bij besluit van 6 november 2008 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 augustus 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 oktober 2009.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. D. Vermaat, advocaat te Barendrecht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.S.D. Lijkwan, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.





2. Overwegingen
2.1. Bij brief van 17 januari 2005 heeft de burgemeester aan [appellant] medegedeeld voornemens te zijn de op 29 juni 2004 verleende drank- en horecavergunning (hierna: de vergunning) voor de exploitatie van het [café] aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het danscafé) in te trekken. Tevens is [appellant] in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze met betrekking tot het voornemen kenbaar te maken. [appellant] heeft geen gebruik van deze mogelijkheid gemaakt.

Bij besluit van 31 januari 2005 heeft de burgemeester de vergunning ingetrokken. Daaraan is onder meer ten grondslag gelegd dat op de avond dat in het danscafé een verdachte van een poging tot doodslag is aangehouden en in een kamer behorend bij het danscafé een gebruiksklaar vuurwapen is aangetroffen, hetgeen de vrees wettigde dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onder d van de Drank- en Horecawet (DHW).

Bij brief van 21 februari 2005 heeft het Hoofd Bestuurlijke en Juridische Zaken van de gemeente Leiden aan [appellant] medegedeeld dat de burgemeester de intrekking van de vergunning zal heroverwegen in het licht van aanvullende informatie van nog lopend strafrechtelijk onderzoek.

Bij besluit van 18 mei 2005 heeft de burgemeester de intrekking van de vergunning gehandhaafd. Daartoe heeft hij overwogen dat uit aanvullende informatie van de politie blijkt dat er een relatie is tussen [appellant] en de in het danscafé aangehouden verdachte. Ook heeft de burgemeester in aanmerking genomen dat [appellant] op 2 mei 2005 zou worden voorgeleid aan de strafrechter op verdenking van verboden wapenbezit. Voorts blijkt uit het politierapport van 10 februari 2005, dat de vrees gewettigd was dat het van kracht blijven van de vergunning een gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid als bedoeld in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder d, van de DHW.

Op 3 juni 2005 heeft [appellant] een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 31 januari 2005 en het besluit van 18 mei 2005. Op 6 juni 2005 heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

Bij besluit van 24 juni 2005 heeft de burgemeester het besluit van 31 januari 2005 ingetrokken en bepaald dat het danscafé vanaf 24 juni 2005 weer voor publiek geopend mag zijn. Aan dat besluit is, onder meer, ten grondslag gelegd dat uit navraag bij de politie was gebleken dat [appellant] niet is voorgeleid aan de strafrechter wegens verboden wapenbezit.

2.2. Bij brief van 13 oktober 2006 heeft [appellant] om vergoeding van schade ten gevolge van het besluit van 31 januari 2005 verzocht. Aan dat verzoek heeft hij ten grondslag gelegd dat het besluit onrechtmatig is, omdat de burgemeester voor dat besluit niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten heeft vergaard. Met het besluit van 24 juni 2005 heeft de burgemeester ook erkend dat het besluit onrechtmatig is, aldus [appellant].

2.3. De burgemeester heeft op advies van de commissie voor de beroep- en bezwaarschriften van 28 oktober 2009 aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd dat het besluit van 31 januari 2005 niet onrechtmatig is en [appellant] reeds hierom niet in aanmerking komt voor schadevergoeding.

2.4. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het besluit van 31 januari 2005 niet onrechtmatig is. Nog daargelaten dat tegen dit besluit niet tijdig bezwaar is gemaakt, waardoor de rechtmatigheid van dit besluit vaststaat, was er voldoende feitelijke grondslag om tot intrekking van de vergunning over te gaan. Voorts heeft de burgemeester met het besluit van 24 juni 2005 noch op enig ander moment in de procedure erkend dat het besluit van 31 januari 2005 onrechtmatig zou zijn, aldus de rechtbank.

2.5. [appellant] betoogt in hoger beroep allereerst dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de rechtmatigheid van het besluit van 31 januari 2005 vaststaat. Daartoe stelt hij dat in overleg met de burgemeester geen bezwaar is gemaakt tegen dat besluit, nu de burgemeester had aangegeven dat besluit te willen herzien. Voorts stelt hij de feiten in het proces verbaal en het politierapport van de 10 februari 2005 te hebben betwist in de zin dat hij als horecaondernemer niet kan worden aangesproken voor iets dat zich buiten het horecagedeelte heeft afgespeeld. Tot slot stelt hij dat met de intrekking van het besluit van 31 januari 2005 in ieder geval de ondeugdelijkheid van dit besluit vaststaat. De burgemeester had eerder dienen na te gaan of de berichtgeving van de politie deugdelijk was, aldus [appellant].

2.6. [appellant] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 januari 2005. Voor zover het bezwaarschrift van 3 juni 2005 zo zou moeten worden begrepen dat het mede is gericht tegen het besluit van 31 januari 2005, is het bezwaar niet tijdig ingediend. Anders dan [appellant] betoogt, kon hij aan de brief van 21 februari 2005 niet het vertrouwen ontlenen, dat hij geen bezwaar hoefde te maken, dan wel het bezwaarschrift nog na afloop van de bezwaartermijn kon indienen, zodat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. In de brief staat dat de burgemeester op grond van aanvullende informatie van nog lopend strafrechtelijk onderzoek de intrekking van de vergunning zal heroverwegen. In de brief staat niet dat [appellant] kon afzien van het maken van bezwaar of dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zou worden opgeschort. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer bij uitspraak van 28 februari 2007 in zaak 200606521/1 zijn wettelijke bezwaartermijnen van openbare orde en staan derhalve niet ter vrije beschikking van partijen en kunnen daarom ook niet eigenhandig opzij worden gezet. Nu [appellant] geen dan wel te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot intrekking, is dit besluit, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer uitspraak van 28 februari 2007 in zaak 200606016/1 in rechte onaantastbaar en moet derhalve van de rechtmatigheid ervan, zowel wat de inhoud als wat de wijze van tot stand komen betreft, worden uitgegaan. De rechtbank was derhalve niet gehouden inhoudelijk in te gaan op het verzoek om schadevergoeding, voor zover [appellant] daaraan alsnog de vermeende onrechtmatigheid van het besluit ten grondslag heeft gelegd. Evenmin was zij gehouden verder onderzoek te doen naar die vermeende onrechtmatigheid in de zin dat dat besluit onvoldoende zorgvuldig zou zijn voorbereid.

Voor zover [appellant] betoogt dat de burgemeester met het besluit van 24 juni 2005 alsnog de onrechtmatigheid van het besluit zou hebben erkend, treft dit evenmin doel. Uit dit besluit blijkt op geen enkele wijze dat de burgemeester de onrechtmatigheid van het besluit van 31 januari 2005 heeft erkend. Evenmin maakt de intrekking van een besluit en de vervanging ervan door een nieuw besluit, dat besluit zonder meer onrechtmatig. Dit hangt af van de redenen die tot de intrekking van het besluit hebben geleid. Op basis van nieuwe feiten en omstandigheden zag de burgemeester geen noodzaak meer de sluiting van het danscafé voort te zetten. Naast het tijdsverloop en de door [appellant] verstrekte informatie over de gevolgen van de sluiting, speelde een rol dat hij niet zou worden voorgeleid aan de strafrechter wegens verboden wapenbezit. Deze informatie dateert van na het nemen van het besluit van 31 januari 2005 en neemt niet weg dat de intrekking van de vergunning was gerechtvaardigd op grond van de destijds bekende feiten en de rechtmatigheid van dit besluit, gelet op hetgeen zojuist is overwogen, in rechte ook vast staat.

2.7. De slotsom is dat er geen grond is voor vergoeding van schade in zoverre [appellant] daar de vermeende onrechtmatigheid van het besluit van 31 januari 2005 aan ten grondslag heeft gelegd.

2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.





Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2010

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl