Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Algemene wet bestuursrecht
artikel 7:12

LJN: BM1693, Rechtbank Leeuwarden , AWB 08/2134

Datum uitspraak: 15-04-2010
Inhoudsindicatie: Subsidie Oerol festival. Ontoereikend gemotiveerd dat niet wordt voldaan aan het subsidiecriterium dat de gehele breedte van het terrein "theater" moet worden bestreken.





Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht

procedurenummer: AWB 08/2134

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 april 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

de stichting "Stichting Terschellings Oerol Festival",
gevestigd te Terschelling Midsland,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
verweerder, hierna: de minister,
gemachtigde: mr. S. Heukelom-Verhage, advocaat te Den Haag.





Procesverloop
Bij brief van 8 augustus 2008 heeft de minister eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet op het specifiek cultuurbeleid (Wsc) en de Regeling subsidies en uitkeringen cultuuruitingen (hierna: de Regeling). Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, gehouden op 16 december 2009. Eiseres heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en C. van Twist, voorzitter. Voor verweerder zijn verschenen mr. J. Dijkgraaf, kantoorgenoot van mr. Heukelom-Verhage, en C.J.G. Vingerhoets.





Motivering
Feiten
1.1 Op 29 januari 2008 heeft eiseres bij de minister een aanvraag ingediend voor het opnemen van het Oerol Festival (hierna: Oerol) in de zogenoemde landelijke basisinfrastructuur en Oerol in dat kader in aanmerking te brengen voor een vierjarige instellingssubsidie op grond van artikel 9h van de Regeling.

1.2 Bij besluit van 15 februari 2008 heeft de minister deze aanvraag afgewezen. Volgens de minister voldoet de aanvraag niet aan de criteria van artikel 9h, tweede lid, van de Regeling.

1.3 Het tegen dit besluit door eiseres ingediende bezwaarschrift is bij het bestreden besluit, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.

Geschil
2.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, nu haar inmiddels door het Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten+ (NFPK+) op grond van een andere regeling een vierjarige subsidie van € 419.849,- per jaar is verleend en niet aannemelijk is dat de minister een hoger subsidiebedrag zal verstrekken. Daarbij wijst de minister erop dat het gaat om dezelfde subsidieperiode en er in beide situaties geen blijvend recht op subsidie bestaat. Verder heeft de minister naar voren gebracht dat Oerol niet onder de basisinfrastructuur kan worden gebracht, aangezien het festival niet de gehele breedte van het (deel)terrein theater beslaat en daarmee niet voldoet aan de subsidiecriteria.

2.2 Eiseres stelt zich op het standpunt dat onderdeel uitmaken van de basisinfrastructuur voor Oerol aantrekkelijk is in verband met de internationale uitstraling daarvan en dat zij daarom procesbelang heeft. Verder is eiseres van mening dat Oerol de gehele breedte van het terrein theater bestrijkt en daarmee voldoet aan de subsidiecriteria.

Wettelijk kader
3.1 Ingevolge artikel 4 van de Wsc kan de minister ten behoeve van cultuuruitingen subsidies verstrekken.

3.2 Ingevolge artikel 4a, eerste lid, van de Wsc stelt de minister bij ministeriële regeling eenmaal per vier jaar regels vast voor de verstrekking van subsidies in de op die periode volgende periode van vier kalenderjaren. Op grond van het tweede lid bevat de ministeriële regeling in ieder geval:
a. een omschrijving van de activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;
b. de criteria die bij de subsidieverlening voor de onder a bedoelde activiteiten gehanteerd worden, en
c. het financieel kader waarbinnen de subsidieverstrekking geschiedt.
Het derde lid bepaalt dat de ministeriële regeling betrekking heeft op activiteiten die voor vier jaar voor subsidieverstrekking in aanmerking komen.

3.3 Ingevolge artikel 9h, eerste lid, van de krachtens artikel 4a, eerste lid, van de Wsc vastgestelde Regeling kan de minister aan een instelling met als kernactiviteit de presentatie van actueel of vernieuwend aanbod in een internationale context op het terrein van één of meer van de scheppende of uitvoerende kunsten een vierjaarlijkse instellingssubsidie verstrekken, indien de activiteiten van de instelling:
a. er mede op gericht zijn een platform te bieden voor internationale uitwisseling tussen vakgenoten;
b. jaarlijks of tweejaarlijks gedurende een in de tijd beperkte periode plaatsvinden; en
c. niet zijn aan te merken als activiteiten van één specifieke schouwburg, concertzaal of andere instantie die zich primair richt op de presentatie van cultuuruitingen.
Ingevolge het tweede lid wordt op elk terrein van de scheppende of uitvoerende kunsten of op elk duidelijk te onderscheiden onderdeel daarvan ten hoogste aan één instelling subsidie verstrekt.

Beoordeling
4.1 De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiseres procesbelang heeft bij de behandeling van het beroep. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.

4.2 Eiseres heeft onder meer gesteld dat zij met een plek in de basisinfrastructuur internationaal gezien een sterkere positie heeft dan wanneer zij via het NFPK+ een subsidie verkrijgt. In dit verband is door eiseres ter zitting onweersproken verklaard dat Oerol bij opname in de basisinfrastructuur meer aantrekkingskracht heeft voor (buitenlandse) theatermakers en voor (buitenlandse) bezoekers. Dit (financiële) belang is, anders dan de minister meent, naar het oordeel van de rechtbank voldoende om tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep over te gaan. Dat niet aannemelijk is dat door de minister een hoger subsidiebedrag zal worden verstrekt, maakt dit niet anders.

4.3 De rechtbank stelt verder vast dat de minister aan de weigering om subsidie toe te kennen artikel 9h, tweede lid, van de Regeling ten grondslag heeft gelegd. Anders dan de minister kennelijk meent, zijn in dit artikelonderdeel geen beoordelingscriteria voor subsidiëring van internationale festivals opgenomen. In dit artikelonderdeel is enkel vermeld dat aan maximaal één instelling op een bepaald (deel)terrein subsidie zal worden verstrekt. Door de afwijzing van de subsidie op dit artikelonderdeel te baseren heeft de minister dan ook een onjuiste wettelijke grondslag aan het besluit gegeven. De rechtbank zal reeds daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal echter onderzoeken of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.

4.4 De minister is ingevolge artikel 9h, eerste lid, van de Regeling bevoegd aan een instelling met als kernactiviteit de presentatie van actueel of vernieuwend aanbod in een internationale context op het terrein van één of meer van de scheppende of uitvoerende kunsten een vierjaarlijkse instellingssubsidie te verstrekken. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit de zinsnede "op het terrein van één of meer van de scheppende of uitvoerende kunsten", in samenhang gelezen met de toelichting bij dit artikel, de bedoeling naar voren dat slechts subsidie kan worden verstrekt aan internationale festivals die de gehele breedte bestrijken van een bepaald (deel)terrein, zoals theater. Gelet hierop heeft de minister ingevolge dit artikelonderdeel in beginsel de bevoegdheid tot weigering van een subsidie op de grond dat niet de gehele breedte van het (deel)terrein theater wordt bestreken en behoeft het hanteren van een onjuiste grondslag voor zijn besluit door de minister aan het in stand laten van de rechtsgevolgen van dat besluit niet in de weg te staan.

4.5 Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de minister terecht heeft overwogen dat Oerol niet de gehele breedte van het (deel)terrein theater bestrijkt. De rechtbank stelt voorop dat de minister bij de beantwoording van deze vraag een zekere beoordelingsvrijheid toekomt, die door de rechter terughoudend dient te worden getoetst.

4.6 Vast staat dat in (de toelichting bij) de Regeling geen uitleg is opgenomen van de woorden "de gehele breedte van het betreffende terrein". Naar het oordeel van de rechtbank is daarom voor de uitleg daarvan het normale spraakgebruik richtinggevend. Dit in aanmerking nemend, is de rechtbank van oordeel dat een festival de gehele breedte van het terrein theater bestrijkt, indien daarop alle mogelijk te bedenken theaterdisciplines en -genres voor programmering in aanmerking (kunnen) komen. Op grond van de gedingstukken, waaronder zich ook een programmaboek Oerol 2009 bevindt, en het ter zitting verhandelde kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dan dat op Oerol alle theatervormen aan bod komen en dat Oerol derhalve de gehele breedte van het (deel)terrein theater beslaat.

4.7 In hetgeen de minister heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Zoals ter zitting nader is toegelicht, is de minister van opvatting dat onder het begrip "de gehele breedte van het betreffende terrein" moet worden verstaan dat elke theatervoorstelling in zijn oorspronkelijke vorm in beginsel in aanmerking moet kunnen komen voor programmering op een festival. Aangezien Oerol locatietheater is en dit wat inhoud en praktische mogelijkheden betreft beperkingen met zich brengt, wordt geen podium geboden aan de gehele breedte aan beschikbare theatervormen, aldus de minister. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister hiermee een te beperkte uitleg gegeven aan het begrip "de gehele breedte van het betreffende terrein", mede in aanmerking genomen dat voor deze strikte uitleg geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden in de Regeling of de daarbij behorende toelichting. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat artikel 9h valt onder paragraaf 4 "Subsidiecriteria voor internationale festivals". Naar het oordeel van de rechtbank is inherent aan festivals dat er met het oog op het concept en praktische beperkingen keuzes worden gemaakt bij de selectie van producties. Niet valt derhalve in te zien dat de enkele omstandigheid dat bepaalde theatervoorstellingen niet zullen passen in het concept van Oerol of vanwege praktische beperkingen niet of alleen in aangepaste vorm (kunnen) worden geprogrammeerd, met zich brengt dat niet alle theatervormen aan bod komen op Oerol. Ter zitting heeft de minister in ieder geval niet duidelijk kunnen maken welke theatervormen dit dan zouden zijn. Aan het feit dat uit de parlementaire geschiedenis naar voren komt dat de wetgever voor ogen heeft gestaan om producerende zomerfestivals niet op te nemen in de basisinfrastructuur, kan naar het oordeel van de rechtbank niet die betekenis worden toegekend die de minister daaraan gehecht wil zien, nu dit op geen enkele wijze in de Regeling of de toelichting daarop tot uitdrukking is gebracht en daarmee voor belanghebbenden onvoldoende kenbaar is.

4.8 Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb onvoldoende is gemotiveerd. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten..9 Gelet op voorgaande overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres gegrond moet worden verklaard en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. De minister zal met inachtneming van deze uitspraak opnieuw moeten beslissen op het bezwaarschrift van eiseres.

Proceskosten
5. Op grond van art. 8:75, eerste lid, van de Awb veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten. Overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eiseres € 644,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt, waarde per punt € 322,00; gewicht van de zaak: gemiddeld).





Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de minister opnieuw op het bezwaarschrift van eiseres beslist;
- veroordeelt de minister tot vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00;
- bepaalt dat de minister aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 288,00 vergoedt.





Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en door mrs. C.H. de Groot en E.M. Visser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. Hoekstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2010.

w.g. T. Hoekstra
w.g. P.G. Wijtsma

Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.

Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:

de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag

In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl