Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BP1777, Rechtbank Haarlem , 169319 / HA ZA 10-643

Datum uitspraak: 15-12-2010
Inhoudsindicatie: Beleggen met geleend geld. Klachtplicht (art. 6:89 BW). Stuiting verjaring (art. 3:317 BW). HR NJ 2010, 331. HR NJ 2010, 545. Eisers spreken de tussenpersoon en de bank aan uit hoofde van tekortkoming en onrechtmatige daad. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd dat de klacht die zij in juni 2001 hebben geuit betrekking had op hetgeen zij in de onderhavige procedure aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd. Daarmee is niet komen vast te staan dat eisers hebben geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW. Met de in april 2003 geuite klacht hebben eisers gelet op alle relevante omstandigheden niet binnen bekwame tijd geprotesteerd. Aan de bank verzonden brieven bevatten geen mededeling als bedoeld in art. 3:317 lid 1 BW. De vordering uit hoofde van tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van hypothecaire geldlening is verjaard. Voor zover in de brief aan de bank van oktober 2004 een klacht als bedoeld in art. 6:89 BW te lezen is, hebben eisers niet tijdig geklaagd.





Uitspraak
vonnis
RECHTBANK HAARLEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 169319 / HA ZA 10-643

Vonnis van 15 december 2010

in de zaak van

1. [A],
wonende te [plaats],
2. [B],
wonende te [plaats],
eisers,
advocaat mr. E. Hunneman te Utrecht,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FIËN ADVIESGROEP HAARLEMMERMEER B.V.,
gevestigd te Bloemendaal,
gedaagde,
advocaat mr. A. Knol te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. L. Koning te Haarlem.

Partijen [A] en [B] zullen hierna gezamenlijk A. c.s. genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk Fiën Adviesgroep en ING, en gezamenlijk Fiën c.s. genoemd worden.





1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 augustus 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 15 oktober 2010.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.





2. De feiten
2.1. A. c.s. is eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). [A] was tot 1 september 1991 in vaste dienst bij de Rijksuniversiteit Utrecht als personeelsfunctionaris, laatstelijk voor een salaris overeenkomstig schaal 10 BBRA 1984. [B] heeft het beroep van psychotherapeut uitgeoefend.

2.2. Tot de stukken behoort een ten behoeve van A. c.s. door ABN Amro Bank opgemaakt Rapport financiële planning uit 1997. Blijkens dit rapport beschikte A. c.s. op dat moment over een effectendepot ter waarde van ƒ 685.000,00 en werd aan de woning een waarde toegekend van ƒ 1.500.000,00. Blijkens een tot de stukken behorende, ten behoeve van de aangifte inkomstenbelasting 1999 opgestelde vermogensopstelling bedroeg het totale vermogen van A. c.s. per 1 januari 2000 ƒ 1.348.667.

2.3. In het najaar van 2000 heeft A. c.s. via hun neef, [C], destijds werkzaam bij Fiën Adviesgroep, een zogenaamde ING Bank Beleggershypotheek ter financiering van de aankoop van de woning van hun dochter afgesloten.

2.4. In het begin van 2001 hebben zij zich opnieuw tot [C] gewend. [C] heeft A. c.s. diverse beleggingsproducten voorgehouden. Fiën Adviesgroep heeft een beleggingsvoorstel gepresenteerd, gebaseerd op een lening van ƒ 500.000,00. A. c.s. heeft Fiën Adviesgroep verzocht het voorstel uit te werken.

2.5. Op zeker moment heeft [D], de leidinggevende van [C], in verband met ziekte van laatstgenoemde de behandeling overgenomen, in verband waarmee hij een kennismakingsgesprek bij A. c.s. thuis heeft gevoerd. Op 30 maart 2001 is [D] opnieuw bij A. c.s. thuis geweest om een offerte van ING voor een hypothecaire geldlening van ƒ 750.000,00 te bespreken.

2.6. Tot de stukken behoort een Hypotheek Aanvraag van 9 februari 2001, gericht aan ING, voor een lening van ƒ 500.000,00 met als onderpand onder andere de woning tegen een executiewaarde van ƒ 1.350.000,00, op naam van A. c.s. en met [C] vermeld als adviseur. Deze aanvraag vermeldt als commentaar:

“Is dit mogelijk? Eventueel overleg met […] of […].”

2.7. Tot de stukken behoort een Hypotheek Aanvraag van 15 februari 2001, gericht aan ING, voor een lening van ƒ 750.000,00 met als onderpand onder andere de woning tegen een executiewaarde van ƒ 1.300.000,00, op naam van A. c.s. en met [C] vermeld als adviseur. Deze aanvraag vermeldt als commentaar:

“Dit is een aanpassing van vorige aanvraag. In overleg tussen […] en [C].”

2.8. Tot de stukken behoort een offerte, gedagtekend 19 februari 2001, voor een ING Bank Beleggershypotheek (hierna: Beleggershypotheek), door A. c.s. op 30 maart 2001 voor akkoord ondertekend. De tekst van de offerte luidt, voor zover in het kader van de onderhavige procedure van belang:

“[…]
Het doet ons een genoegen u een ING Bank Beleggershypotheek aan te kunnen bieden.
Uw hypotheekbedrag is : 340.335,16 EUR (750.000,00 NLG)
Uw bruto maandlast is : 1.673,31 EUR (3.687,49 NLG)
Opgebouwd uit:
Rente : 1.673,31 EUR (3.687,49 NLG)
Periodieke inleg Effectenrek. : 0,00 EUR (0,00 NLG)

De kenmerken van uw beleggerslening van 340.335,16 EUR (750.000,00 NLG)

Lening : aflossingsvrije geldlening
Rente : 5,90% nominaal per jaar (6,13% effectief op jaarbasis incl. afsluitprovisie)

Rentevaste periode : 5 jaar rentevast
Rentebedrag : 1.673,31 EUR (3.687,49 NLG) per maand
Looptijd : 30 jaar
Aflossing : aan het einde van de looptijd
Afsluitprovisie : 1,00%, te weten 3.403,35 EUR (7.500,00 NLG)
Belegging : belegging in ING Bank Beleggingsfondsen via een
ING Bank Effectenrekening
Eerste inleg : Voor het ingaan van de lening stort u een eerste
inleg. U draagt er zorg voor dat 34.033,52 EUR
(75.000,00 NLG) op uw ING Bank betaalrekening
aanwezig is.
Beleggersdoel : De inleg vermeerderd met een rekenrendement
van 5,00% levert na 30 jaar een beleggersdoel op
van 145.209,67 EUR (320.000,00 NLG). Het
rendement is fictief. Er kunnen geen rechten aan
worden ontleend. De Effectenrekening is
genoteerd in Euro’s.
Beleggersrekening : Door ondertekening van de
‘Beleggersovereenkomst inzake
Beleggershypotheek’ machtigt u de bank om op uw
naam een Effectenrekening te openen.
[…]
Bij het ingaan van de
lening vestigen wij
de volgende zekerheden : - Eerste hypotheek op uw woonhuis [adres] in [plaats]
Het bedrag van de inschrijving is: 340.335,16
EUR (750.000 NLG)
- Verpanding van de rechten voortvloeiende uit de
op uw naam geopende Effectenrekening.
[…]”

2.9. Op 30 maart 2001 heeft A. c.s. met ING een Beleggersovereenkomst inzake Beleggershypotheek gesloten (hierna: Beleggersovereenkomst). Hierop is het als eerste inleg geprinte bedrag van ƒ 75.000,00 met de hand gewijzigd in een bedrag van ƒ 475.000,00.

2.10. Op 22 mei 2001 is de hypotheekakte verleden ten overstaan van mr. Jan Willem Bezemer, notaris te [plaats]. De tekst van de akte luidt, voor zover in het kader van de onderhavige procedure van belang:

“[…]Het geleende bedrag
Wegens op heden van de bank [de rechtbank leest: ING] ter leen ontvangen gelden is de schuldenaar [de rechtbank leest: A. c.s.] schuldig aan de bank,[…]de som van zevenhonderdvijftigduizend gulden (ƒ 750.000,00) driehonderdveertigduizend driehonderdvijfendertig euro en zestien cent (€ 340.335,16)[…]”
De aan die akte ten grondslag liggende overeenkomst tussen ING en A. c.s. zal hierna worden aangeduid als “de Overeenkomst van hypothecaire geldlening”.

2.11. Op 11 juni 2001 heeft tussen A. c.s. en Fiën Adviesgroep een nagesprek plaatsgevonden.

2.12. Op 18 juli 2001 heeft A. c.s. overleg gehad met ING. Naar aanleiding van dit overleg is de Beleggershypotheek omgezet in een Aflossingsvrije Hypotheek en is het bedrag van de geldlening teruggebracht naar EUR 136.063,72 (ƒ 300.000,00).

2.13. Op 23 januari 2002 heeft Fiën Adviesgroep A. c.s. uitgenodigd voor een jaarlijks evaluatiegesprek. A. c.s. heeft niet op deze uitnodiging gereageerd.

2.14. Tot de stukken behoort een brief van ING aan A. c.s. van 24 december 2002 betreffende het voor A. c.s. vastgelegde beleggersprofiel. Als beleggingsdoel wordt vermeld: aflossing hypotheek. Als beleggersprofiel wordt vermeld: zeer offensief. Ter toelichting wordt opgemerkt dat ING drie beleggingsprofielen hanteert: matig offensief, offensief en zeer offensief. Ter toelichting op het profiel zeer offensief vermeldt de brief:

“U bent een risicobewuste belegger, die voornamelijk geïnteresseerd is in vermogenswinst. U streeft in uw beleggingsportefeuille voornamelijk naar een zo hoog mogelijk verwacht rendement aan het einde van de looptijd.[…]U kent de dynamiek van de beurs en u aanvaardt de risico’s die daarbij horen.”

Voorts maakt de brief melding van de mogelijkheid contact op te nemen indien men zich niet kan vinden in het geregistreerde beleggingsprofiel.

2.15. Bij brief van 29 april 2003 heeft mr. R. Schreuders van SRK Rechtsbijstand Fiën Adviesgroep namens A. c.s. aansprakelijk gesteld voor schade ten bedrage van EUR 35.958,88. Deze brief houdt voorts onder meer het volgende in:

“[…] Begin 2001 heeft cliënte uw adviesbureau benaderd. Zij overwoog om een hypotheek op haar onbelaste woning te nemen om zo geld ter beschikking te hebben voor verbetering van de woning, voor vermogensoverdracht en voor belegging met een laag risico. De heer [C] van uw bedrijf adviseerde haar, aan de hand van haar financiële gegevens, om een hypotheek af te sluiten bij de ING Bank voor een bedrag van NLG 500.000,-/€ 226.890,10. De heer [C] kon haar wegens ziekte niet verder begeleiden en de heer [D] heeft toen de behandeling overgenomen. De heer [D] gaf aan dat hij dezelfde offerte als de heer [C] had opgesteld en cliënte heeft de door hem meegebrachte overeenkomst ondertekend in het gerechtvaardigde vertrouwen dat dit dezelfde overeenkomst was die zij met de heer [C] besproken had. Nadat de hypotheekakte bij de notaris gepasseerd was, kwam zij erachter dat zij een hypotheek had afgesloten van NLG 750.000,-/€ 340.335,16 en dat met het geld risicovol belegd werd.[…]

2.16. Bij brief van 26 oktober 2004 aan ING heeft mr. L.A. Drenth, kantoorgenoot van mr. Hunneman, namens A. c.s. verzocht om informatie. De tekst van de brief luidt, voor zover in het kader van de onderhavige procedure van belang:

“[…] Cliënte heeft met u een overeenkomst van geldlening gesloten volgens de offerte dd. 19 februari 2001 alsmede een beleggersovereenkomst, welke door cliënte op 30 maart 2001 is ondertekend.
Begrijp ik het goed, dan zou u voor cliënte beleggen. Graag verneem ik van u welke maatregelen in dit kader zijn genomen in verband met de geldende bepalingen in de “Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer”.[…]
Cliënte heeft altijd verklaard zonder groot risico te willen beleggen. Graag verneem ik van u op basis van welke informatie u tot uw beleggingsprofiel bent gekomen en op basis van welke basis van welke informatie tot de betreffende beleggingen is overgegaan.
Aan cliënte heeft u, door tussenkomst van de Fien Adviesgroep, een hypotheek aangeboden van FL 750.000,=, nadat eerder een aanvraag voor FL 500.000, is ingediend. Graag verneem ik hoe laatstgenoemde aanvraag is afgehandeld en om welke reden FL 750.000,-- is geoffreerd. Cliënte was met dit gegeven niet bekend.[…]”

2.17. Bij brief van 11 juli 2005 aan ING heeft mr. Drenth gerappelleerd. Deze brief houdt onder meer het volgende in:

“mocht ik in het geheel niet van u vernemen, dan rest mij geen andere mogelijkheid dan u aansprakelijk te houden voor de door cliënte geleden schade en er daarbij van uit te gaan dat u zich niet heeft gehouden aan de voor u geldende regels, zoals onder meer aangeduid in mijn brief van 26 oktober 2004. Ik moet u daarvoor dan ook aansprakelijk houden. Namens cliënte deel ik u mede dat zij zich uitdrukkelijk en ondubbelzinnig haar rechten op nakoming jegens u voorbehoudt.”





3. Het geschil
3.1. A. c.s. vordert samengevat -
A. voor recht te verklaren dat Fiën Adviesgroep jegens A. c.s. is tekortgeschoten in de tussen partijen gesloten overeenkomst;
B. voor recht te verklaren dat ING jegens A. c.s. is tekortgeschoten in de tussen partijen gesloten overeenkomst;
C. voor recht te verklaren dat Fiën c.s. jegens A. c.s. onrechtmatig heeft gehandeld;
D. voor recht te verklaren dat Fiën c.s. hoofdelijk, dan wel ieder voor hun eigen deel aansprakelijk is voor de door A. c.s. geleden schade;
E. voor recht te verklaren dat Fiën c.s. gehouden is aan A. c.s. alle schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
een en ander met veroordeling van Fiën c.s. in de proceskosten.

3.2. Fiën Adviesgroep en ING voeren afzonderlijk verweer.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.





4. De beoordeling
Ten aanzien van Fiën Adviesgroep

4.1. A. c.s. legt aan haar vorderingen jegens Fiën Adviesgroep ten grondslag, dat zij primair is tekortgeschoten in de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht en subsidiair jegens A. c.s. onrechtmatig heeft gehandeld, door zonder A. c.s. daarover afdoende te informeren een veel grotere en riskantere lening af te sluiten dan zij wensten. A. c.s. stelt verliezen op zijn beleggingen te hebben geleden die hij niet zou hebben geleden als hij via een minder risicovolle lening een geringer bedrag had geleend. Uit het nettomaandinkomen van ƒ 3.275,59 konden de maandelijkse rentelasten van ƒ 3.687,49 niet worden gedekt. A. c.s. heeft aangegeven defensief te willen beleggen, en in plaats daarvan is een offensieve beleggingsstrategie gekozen. Fiën Adviesgroep heeft hiermee tevens gehandeld in strijd met de normen die zij in acht heeft te nemen, zoals de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer, aldus A. c.s.

4.2. Fiën Adviesgroep voert als meest verstrekkende verweer dat A. c.s. niet tijdig heeft geklaagd in de zin van artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek (BW). A. c.s. is bij het ondertekenen van de in 2.8 weergegeven offerte, doch in elk geval in mei 2001, op de hoogte geweest van de omvang en de aard van de geldlening. Tijdens het gesprek van 11 juni 2001 heeft A. c.s. geen klachten geuit. A. c.s. heeft voor het eerst bij de in 2.15 genoemde brief van 29 april 2003 geklaagd, aldus Fiën Adviesgroep.

4.3. A. c.s. betwist dit, en stelt tijdens het nagesprek met [D] en [C] op 11 juni 2001 te hebben geklaagd over de hoge hypotheeklasten en over het feit dat de aandelenkoersen daalden. [D] heeft vervolgens geadviseerd af te wachten, aldus A. c.s.

4.4. De ratio van artikel 6:89 BW is, dat de schuldenaar wordt beschermd doordat hij erop mag rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks, eveneens met spoed, aan de schuldenaar meedeelt. Daarbij kan niet met de enkele mededeling aan de wederpartij worden volstaan dat de door deze verrichte prestatie ten achter blijft bij hetgeen de verbintenis vergt; in beginsel dient de schuldeiser zijn wederpartij, voor zover mogelijk, tevens te informeren over de gestelde aard of omvang van de tekortkoming (HR 11 juni 2010, NJ 2010, 331).

4.5. In een geval als het onderhavige, waarin wordt belegd met geleend geld, kan een klacht over de omvang van de maandelijkse hypotheeklasten in relatie tot de ontwikkeling van de aandelenkoersen niet zonder meer worden begrepen als een klacht over de wijze van optreden van Fiën Adviesgroep als financieel adviseur bij het tot stand komen van de in 2.8 genoemde overeenkomst. Kennelijk heeft A. c.s. genoegen genomen met het advies van Fiën Adviesgroep om af te wachten. Indien A. c.s. met zijn klacht had beoogd de kwaliteit van het advies van Fiën Adviesgroep aan de orde te stellen, had van A. c.s. verwacht mogen worden dat zij op 11juni 2001 tegenover Fiën Adviesgroep had geklaagd over de adviezen van Fiën Adviesgroep die aan de totstandkoming van de Beleggersovereenkomst en de Overeenkomst van hypothecaire geldlening ten grondslag hebben gelegen. Dat A. c.s. dat destijds heeft gedaan, is gesteld noch gebleken. A. c.s. heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat de klacht die hij in het nagesprek op 11 juni 2001 heeft geuit betrekking had op hetgeen hij in de onderhavige procedure aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd. Daarmee is niet komen vast te staan dat A. c.s. op 11 juni 2001 heeft geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW.

4.6. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat A. c.s. eerst bij de in 2.15 genoemde brief van 29 april 2003 in de zin van artikel 6:89 BW heeft geklaagd. Voor het antwoord op de vraag of A. c.s. daarmee tijdig heeft geklaagd moet acht worden geslagen op alle relevante omstandigheden (HR 8 oktober 2010, NJ 2010, 545).

4.7. Uit de in 2.1 en 2.2 genoemde feiten leidt de rechtbank af dat [A] en [B] goed zijn opgeleid en in ieder geval sinds 1997 beschikken over een aanzienlijk vermogen en ervaring hebben met het beheer van een relatief omvangrijke effectenportefeuille. Gelet op de duidelijke bewoordingen van de in 2.8 genoemde offerte moet de grootte van de schuld en de omvang van de maandelijkse aflossingen A. c.s. naar redelijkheid onmiddellijk duidelijk zijn geweest. Voor zover A. c.s. destijds de mening was toegedaan dat een grotere lening was afgesloten dan waarvoor hij getekend had, is hij bij het verlijden van de in 2.10 genoemde hypotheekakte op 22 mei 2001, nogmaals in de gelegenheid geweest zijn bedenkingen te uiten. A. c.s. heeft dit echter nagelaten. A. c.s. is kennelijk tot het inzicht gekomen dat hij met een lening van ƒ 750.000,00 meer risico liep dan hem lief was, en is in verband daarmee met ING overeengekomen dat het bedrag van de lening werd teruggebracht tot ƒ 300.000,00 (zie 2.12). A. c.s. heeft geen gebruik gemaakt van de in 2.13 genoemde uitnodiging van Fiën Adviesgroep voor een evaluatiegesprek begin 2002. De rechtbank is van oordeel dat A. c.s. in ieder geval vanaf 22 mei 2001 redelijkerwijs in de gelegenheid is geweest bij Fiën Adviesgroep te klagen en dat hij door dat eerst op 29 april 2003 te doen niet binnen bekwame tijd heeft geprotesteerd. Dit betekent dat A. c.s. in de onderhavige procedure geen beroep meer kan doen op een gebrek in de prestatie. Hierop stuiten alle vorderingen van A. c.s., voor zover gericht tegen Fiën Adviesgroep, af.

4.8. A. c.s. zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van Fiën Adviesgroep worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- vast recht EUR 263,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.167,00

Ten aanzien van ING

4.9. A. c.s. legt aan haar vorderingen jegens ING ten grondslag, dat zij primair is tekortgeschoten in de Beleggersovereenkomst en subsidiair jegens A. c.s. onrechtmatig heeft gehandeld, door zonder A. c.s. daarover afdoende te informeren een veel grotere en riskantere lening af te sluiten dan zij wensten. A. c.s. stelt verliezen op zijn beleggingen te hebben geleden die hij niet zou hebben geleden als hij via een minder risicovolle lening een geringer bedrag had geleend. Uit het nettomaandinkomen van ƒ 3.275,59 konden de maandelijkse rentelasten van ƒ 3.687,49 niet worden gedekt. A. c.s. heeft aangegeven defensief te willen beleggen, en in plaats daarvan is een offensieve beleggingsstrategie gekozen. ING heeft hiermee tevens gehandeld in strijd met de normen die zij in acht heeft te nemen, zoals de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer, aldus A. c.s.

4.10. ING voert primair tot verweer dat A. c.s. in zijn vorderingen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze zijn verjaard. A. c.s. was vanaf medio 2001 bekend met de schade en met de daarvoor aansprakelijke persoon als bedoeld in artikel 3:310 lid 1 BW, zodat de rechtsvordering tot vergoeding van schade door het verloop van een termijn van vijf jaren medio 2006 is verjaard. De in 2.17 genoemde brief van 11 juli 2005 kan niet worden beschouwd als stuitingshandeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW, aangezien A. c.s. slechts ten aanzien van de wijze waarop de beleggingen zijn verricht uitdrukkelijk en ondubbelzinnig zijn rechten op nakoming heeft voorbehouden. Subsidiair voert ING tot verweer dat A. c.s. niet tijdig heeft geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW.

4.11. A. c.s. betwist niet dat de termijn van de verjaring van zijn vorderingen ex artikel 3:317 lid 1 BW medio 2001 is gaan lopen en dat deze vijf jaren bedraagt, doch stelt zich op het standpunt dat de verjaring met de verzending van de in 2.16 en 2.17 genoemde brieven is gestuit.

4.12. Blijkens het bepaalde in artikel 3:317 lid 1 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. De brief van 26 oktober 2004 betreft een verzoek om informatie en toelichting en bevat niet een dergelijk voorbehoud. In de brief van 11 juli 2005 wordt een dergelijk voorbehoud wel gemaakt, maar dit voorbehoud kan blijkens de tekst van de brief van 26 oktober 2004 naar het oordeel van de rechtbank slechts betrekking hebben op de uitvoering van de Beleggersovereenkomst. Ten aanzien van de uitvoering van de Overeenkomst van hypothecaire geldlening is geen sprake geweest van een schriftelijke mededeling waarin ondubbelzinnig het recht op nakoming is voorbehouden. Het aanbod van A. c.s. om de stuiting van de verjaring nader te onderbouwen met het overleggen van correspondentie is onvoldoende gespecificeerd en wordt derhalve gepasseerd. Het beroep van ING op verjaring van de vorderingen slaagt, voor zover die vorderingen zijn gebaseerd op de uitvoering van de Overeenkomst van hypothecaire geldlening.

4.13. Ten aanzien van de vorderingen die zijn gebaseerd op de Beleggersovereenkomst is de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen, met ING van oordeel dat A. c.s. niet tijdig heeft geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW. Weliswaar is er op 18 juli 2001 een gesprek geweest tussen A. c.s. en een medewerker van ING. Echter, zoals ook wordt weergegeven onder punt 41 van de dagvaarding, zag dit gesprek op de hoogte van de hypothecaire geldlening. Niet is gesteld of gebleken dat A. c.s. tijdens dit gesprek heeft geklaagd over de Beleggersovereenkomst. A. c.s. heeft eerst bij brief van 26 oktober 2004 de Beleggersovereenkomst bij ING aan de orde gesteld. Voor zover in die brief al een klacht in de zin van artikel 6:89 BW gelezen zou kunnen worden, geldt dat van protesteren binnen bekwame tijd geen sprake meer was. Dit geldt ook als tot uitgangspunt wordt genomen dat A. c.s. eerst met het ontvangen van de brief van 24 december 2002 (zie 2.14) bekend is geraakt met de gekozen offensieve beleggingsstrategie. Dit betekent dat A. c.s. jegens ING ook geen beroep meer kan doen op een gebrek in de prestatie ten aanzien van de Beleggersovereenkomst.

4.14. A. c.s. zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van ING worden veroordeeld, de nakosten daaronder begrepen. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis, aangezien A. c.s. ten aanzien van deze kosten thans nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van artikel 6:119 BW niet is voldaan.
De proceskosten worden begroot op:
- vast recht EUR 263,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.167,00





5. De beslissing
De rechtbank

5.1. wijst de vorderingen af,

5.2. veroordeelt A. c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Fiën Adviesgroep tot op heden begroot op EUR 1.167,00,

5.3. veroordeelt A. c.s. in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op EUR 1.167,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.4. veroordeelt A. c.s. tevens in de nakosten van ING, aan haar zijde bepaald op EUR 131,00 voor nasalaris advocaat, te vermeerderen, voor het geval betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, met EUR 68,00 voor nasalaris advocaat, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.5. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen genoemd onder 5.3 en 5.4 uitvoerbaar bij voorraad.





Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. van den Bos, mr. A.J. van der Meer en mr. S. Sicking en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2010.?

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl