Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Burgerlijk wetboek - boek 4 - erfrecht
artikel 46 - rechtspraak

LJN: AU4285, Rechtbank Zwolle , 85537 / HA ZA 03-447

Datum uitspraak: 25-05-2005
Rechtsgebied: Handelszaak
Inhoudsindicatie: In deze zaak gaat het om de vraag of de bewoordingen van het testament duidelijk zijn en als verklaring van de uiterste wil van erflaatster een duidelijke zin hebben. Indien het testament wel duidelijk is, kan er niet door uitlegging van worden afgeweken. Indien het onduidelijk is, zal door uitleg moeten worden onderzocht wat de bedoeling van de erflaatster was. In deze zaak gaat het daarbij om de onduidelijkheid van de formulering als zodanig maar om de onduidelijkheid in het licht van de omstandigheden. Bij de beantwoording van die vraag spelen mede de verhoudingen die de erflaatster bij de beschikking heeft willen regelen een rol en de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt.





Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Enkelvoudige handelskamer
Zaaknr/rolnr: 85537 / HA ZA 03-447
Uitspraak: 25 mei 2005

V O N N I S

in de zaak, aanhangig tussen:

[A],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
procureur mr. M.G.I.W. Teunis,
advocaat mr. A.M. van Dusseldorp,

en

[B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
procureur mr. J.P. van Dijk,
advocaat mr. A.P.Flinterman.






PROCESGANG

Eerder is in deze zaak een tussenvonnis gewezen, dat op 15 oktober 2003 is uitgesproken en waarbij over een incidentele vordering van [B] is beslist.

Vervolgens hebben partijen nog de volgende processtukken gewisseld:
- een conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van de zijde van [A];
- een conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van de zijde van [B];
- een conclusie van dupliek in reconventie van de zijde van [A] en
- een akte met producties van [A].

Ten slotte is op verzoek van partijen vonnis bepaald.





CONCLUSIES VAN PARTIJEN

De vordering van [A] strekt ertoe dat de rechtbank bij vonnis en voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad voor recht zal verklaren dat [B] aan het testament opgemaakt door [C] op 27 april 1988 geen rechten kan ontlenen, met veroordeling van [B] in de proceskosten.

Daartegen is door [B] verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering in conventie. [B] heeft in reconventie gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat [B] als enige recht kan ontlenen aan het testament.

[A] heeft tegen de vordering in reconventie verweer gevoerd met conclusie tot niet ontvankelijk verklaring van [B] danwel tot ontzegging van de vordering en met veroordeling van [B] in de proceskosten.





MOTIVERING

1 In conventie en in reconventie

De vorderingen in conventie en in reconventie hangen zo zeer met elkaar samen dat de rechtbank deze gezamenlijk behandelt.

2 Vaststaande feiten

2.1 Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist -mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden- het volgende vast.

2.2 Bij testament van 27 april 1988 vermaakte [C] het vrijkomend deel van haar nalatenschap aan [B].

2.3 Tussen [B] en [C] bestond toen een affectieve relatie en zij voerden een gemeenschappelijke huishouding. Aanvankelijk woonden zij samen in een aan [B] toebehorende woning en vanaf november 1988 te Amsterdam in een woning, die hun gezamenlijk eigendom was. Gedurende de duur van hun relatie had [C] een eigen inkomen, dat soms hoger was dan dat van [B]. In augustus 1991 eindigde deze relatie.

2.4 [C] was in de jaren 1991 tot 1993 ernstig overspannen. In 1993 verkochten [C] en [B] de woning te Amsterdam en na verrekening van hun beider inbreng verdeelden zij de opbrengst. [B] en [C] waren beiden vennoot van de commanditaire vennootschap [naam CV] en de vader van [C] commanditair vennoot. In een tussen deze drie personen gesloten vaststellingsovereenkomst van 1997 beëindigden zij een financieel conflict met betrekking tot deze samenwerking en ook de samenwerking in de VOF als zodanig was toen teneinde.

2.5 [A] ontmoette [C] in 1994 of 1995 en zij trouwden op 4 september 1998 met elkaar in gemeenschap van goederen. [C] overleed op 3 juni 2002. Zij overleed kinderloos.

3 Standpunten partijen

3.1 Het standpunt van [A] is samengevat en voorzover hier van belang het volgende. [C] en hij spraken er samen meermalen over of zij een testament zouden maken en raadpleegden daarover ook een notaris, maar zij dachten dat zij daar als elkaars wettige erfgenamen geen behoefte aan hadden en [C] stelde [A] niet op de hoogte van haar testament van april 1988. [C] vertelde haar vader dat [A] als haar echtgenoot van haar zou erven en zij is dus, hoogstwaarschijnlijk als gevolg van haar overspannenheid en het tijdsverloop, vergeten dat zij een testament ten gunste van [B] had gemaakt. Het testament was bedoeld om degene met wie [C] samenwoonde te laten vererven, met andere woorden de affectieve relatie was de beweegreden. Er bestond geen enkele andere reden voor haar om [B] te laten erven, ook geen zakelijke. [C] heeft net als [B] bijgedragen aan de kosten van de gezamenlijke huishouding . Zij genoot een aanzienlijk inkomen, gedurende enige tijd zelfs een hoger dan [B]. [C] en [B] hebben door de verkoop van hun woning te Amsterdam en de vaststellingsovereenkomst over [naam CV] de financiële situatie tussen hen helemaal afgewikkeld. Een relatie, laat staan een affectieve hadden zij niet meer. Het beperkte contact dat ze nog hadden, hield verband met de afwikkeling van de vennootschap en de verkoop en verliep via de advocaat van [C].

3.2 [C] heeft geen financieel voordeel gehad van de samenwoning noch van de samenwerking ten aanzien van [naam CV] dat met een testament zou behoeven te worden gecompenseerd. Eerder het tegendeel. Er is daarom ook geen enkele reden om aan te nemen dat [C] ook na het beëindigen van de relatie met [B] bewust zou hebben gewild dat hij van haar zou erven en zeker niet nadat zij met [A] in gemeenschap van goederen was getrouwd. De bewoordingen van het testament zijn daarmee gelet op de omstandigheden waaronder het is gemaakt en de verhoudingen die de erflaatster heeft willen regelen niet duidelijk. Zij had niet de bedoeling dat [B] jaren na het verbreken van de relatie van haar zou erven, laat staan dat zij de bedoeling heeft gehad haar echtgenoot te onterven en dat haar deel in de huwelijksgoederengemeenschap bij haar overlijden aan [B] zou toekomen. Het testament was dus niet bedoeld voor de situatie die bestond bij het overlijden van [C] en het heeft zijn belang verloren. [B] kan aan het testament geen rechten ontlenen, aldus [A].

3.3 [B]s standpunt laat zich alsvolgt samenvatten.
Niet alleen de affectieve relatie speelde een rol toen [C] haar testament maakte, ook zakelijke en financiële afwegingen waren van belang. [B] heeft [C] namelijk huisvesting verleend en de kosten van hun gezamenlijke huishouding grotendeels gedragen. [C] heeft in financieel opzicht van deze regeling geprofiteerd en zij wilde dit met het testament compenseren. Met de afrekeningen na de verkoop van de woning in Amsterdam en na de vaststellingsovereenkomst was tussen hen dus nog niet alles verrekend. Er is nog een bedrag van fl 60.000,- te verrekenen in verband met de verkoop van het huis. De affectieve relatie is niet geheel beëindigd waarbij [B] wijst op een brief van hem van maart 1998.

3.4 Het testament is dus wel duidelijk, aldus [B], en hij kan daar als enige rechten aan ontlenen. De door [A] gevorderde uitvoerbaar verklaring bij voorraad is niet toewijsbaar omdat dat niet mogelijk is bij een verklaring voor recht.





4 Beoordeling

4.1 In deze zaak gaat het om de vraag of de bewoordingen van het testament duidelijk zijn en als verklaring van de uiterste wil van [C] een duidelijke zin hebben. Indien het testament wel duidelijk is, kan er niet door uitlegging van worden afgeweken en is het onduidelijk zal door uitleg moeten worden onderzocht wat de bedoeling van de erflater was. In deze zaak gaat het daarbij niet om de onduidelijkheid van de formulering als zodanig maar om de onduidelijkheid in het licht van de omstandigheden. Bij de beantwoording van die vraag spelen mede de verhoudingen die [C] bij de beschikking heeft willen regelen een rol en de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt.

4.2 [C] woonde met [B] samen toen zij het testament maakte en dat zij hem destijds uit affectie haar erfgenaam maakte, is duidelijk. Op grond van de gedetailleerde stellingen van [A], die bovendien zijn onderbouwd met verklaringen van onder meer vader [C] en gegevens over de financiële situatie van [C], kan worden aangenomen dat [C] in ongeveer dezelfde mate bijdroeg aan de gemeenschappelijke huishouding. Bovendien is gelet op de stukken van de afwikkeling van de verkoop van de woning en de vaststellingsovereenkomst ten aanzien van [naam CV], die [B] als zodanig niet heeft betwist, vast komen te staan dat [C] en [B] hun gemeenschappelijke financiële situatie hebben afgesloten en dus op financiëel gebied geheel met elkaar hebben afgerekend. Uit geen van de overgelegde stukken volgt dat [C] [B] bij en door het maken van het testament toch nog anderszins financieel wilde compenseren. Een aanwijzing daartoe zou kunnen zijn dat [B] destijds bewust géén soortgelijk testament heeft gemaakt, maar dat is gesteld noch gebleken.

4.3 Gelet op een ander gaat de rechtbank er vanuit dat [C] uitsluitend uit affectie heeft gehandeld ten opzichte van de partner met wie zij samenwoonde toen zij het testament opmaakte en later was vergeten dat zij het testament had gemaakt. De rechtbank gaat dus uit van de door [A] gestelde omstandigheden en verhoudingen in de zin van rechtsoverweging 4.1. Hoewel [B] wel bewijs van zijn standpunt aanbiedt, doet hij dat, zeker afgezet tegen de gedetailleerde en gedocumenteerde stellingname van [A], zo weinig gespecificeerd dat de rechtbank daaraan voorbij gaat.

4.4 [B] heeft, wat er zij van de relevantie van dit argument, verder aangevoerd dat er nog een affectieve relatie tussen hem en [C] bestond. Het enige waarop hij zich beroept en de enige onderbouwing van die stelling is een door [B] aan [C] gestuurde brief van maart 1998. Uit die brief is echter niets dergelijks af te leiden. Dit standpunt wordt dus als onvoldoende onderbouwd verworpen.

4.5 Met [A] is de rechtbank dan ook van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat [C] ten tijde van het maken van haar testament bewust zou hebben gewild dat [B] ook lang na het beëindigen van hun relatie van haar zou erven, zeker niet als zij met een ander in gemeenschap van goederen zou zijn getrouwd. Het testament is dus niet duidelijk in bovengenoemde zin. Gelet op de bovenomschreven omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat [C] [B] uitsluitend haar erfgenaam wilde laten zijn in het geval zij ten tijde van haar overlijden een affectieve relatie met elkaar zouden hebben en met hem zou samenwonen en zeker niet als zij met ander was getrouwd. [B] kan daarom geen rechten meer aan het testament ontlenen.

4.6 Dat betekent dat de vordering in conventie wordt toegewezen en die in reconventie afgewezen. De rechtbank zal [B] als de in het ongelijke gestelde partij in beide instanties in de proceskosten veroordelen.





BESLISSING

in conventie

De rechtbank verklaart voor recht dat [B] aan het testament opgemaakt door Helena (Augustina) [C] op 27 april 1988 geen rechten kan ontlenen.

[B] wordt veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van [A] gevallen, bepaald op EUR 1.190,16, waarvan EUR 286,16 aan vastrecht en verschotten en EUR 904,-- aan salaris van de prokureur.

Deze kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad

in reconventie

De rechtbank wijst de vordering af.

[B] wordt veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van [A] gevallen, bepaald op EUR 452,-- aan salaris van de prokureur.





Dit vonnis is gewezen door mr. M. Zomer en in het openbaar uitgesproken op woensdag 25 mei 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl